Monday 30 January 2012

We gotta get out of this place

Als je in het voorjaar de lijst van culturele evenementen in eigen gemeente krijgt, is het moeilijk om je daar, op een warm terras in de zon met een frisse pint bij de hand, een voorstelling van te maken en als dusdanig ook een keuze te maken over wat je pakweg op een regenachtige donderdagavond in december of een ondergesneeuwde zondagvoormiddag in januari wenst te doen. Dat wordt er niet gemakkelijker op gemaakt door het feit dat er met aandrang op wordt gewezen dat je er als de kippen moet bij zijn en zo ergens op een zaterdagmorgen in juni vanaf de eerste seconde dat het mogelijk is je bestelling moet plaatsen, kwestie van niet uit de boot te vallen bij het uitdelen van de tickets. Als aanmoediging wordt daarbij een meervoud aan tickets in zijn geheel als “abonnement” gerekend, waardoor je er per bepaald aantal steeds een paar gratis bijkrijgt, met als regel “hoe meer je er koopt, hoe meer je er bijkrijgt”. Twee jaar geleden, bij de bestelling van het cultuurabonnement van 2010-2011, was ik één van die kippen, en bleek ik bij de telefonische bestelling om 9.00.01 uur de allereerste beller, met een ruime keuze in voorstelling, datum, en zelfs plaatsen van mijn verlanglijstje. Vorig jaar in juni zaten we echter op een Andalusisch terras bij de verkoopsstart van het cultuuraanbod in eigen gemeente, en dat kon ons bij temperaturen van 26+° op dat ogenblik dan ook gestolen worden. En we hadden het geweten: toen ik twee weken later via e-mail mijn schriftelijke bestelling plaatste, kreeg ik per kerende een antwoord terug dat ongeveer de helft van mijn keuze al uitverkocht was, en dat ik maar een nieuwe keuze moest maken; dat gold bovendien eveneens voor de keuze van de gratis bonusvoorstellingen (waardoor we er dan ook twee moesten kiezen die aan bod kwamen bij de start van het cultuurseizoen in september, toen we zelf alweer niet in het land waren).

Ik vroeg me al dikwijls af waarom er toch zo’n hysterische toeloop was op die voorstellingen, ruim een half jaar op voorhand, vooral omdat vele ervan in de ons omringende buurgemeenten ook werden aangekocht door de dienstdoende cultuuropperhoofden: er is een ruime overlapping met Ter Dilft in Bornem, De Ster in Willebroek, en De Steiger in Boom. Indien nodig kon je zelfs nog op redelijke rijafstand binnen (Aartselaar, Wilrijk, Mechelen) of buiten de provinciegrenzen (Meise, Strombeek) een voorstelling op de kop tikken. Maar blijkbaar komen de Puursenaars niet graag uit de dorpskom, en willen ze er dus zeker van zijn dat ze daartoe niet verplicht zullen worden door een gekozen voorstelling mis te lopen.

Aldus kwamen we zondagochtend terecht op één van de “LaatsteZondagConcerten”, aperitiefconcerten die op de laatste zondag van de maand om 11 uur worden gegeven, waarvan het eerste in januari na de voorstelling wordt gevolgd door het gratis aangeboden genoemde aperitief in het cultuurcafé. (Ter informatie: het genoemde cultuurcafé is een jeugdherbergachtige ruimte genaamd “De Vedette” – de herkomst van de sponsorinrichting kan u wellicht al raden – die doorgaans wordt bevolkt door -20-jarigen, aangetrokken door de diverse speelmachines en biljarttafel waarmee een niet onaanzienlijke hoek van het etablissement wordt gevuld, en daarmee door de gerant van dienst meteen ook de notie “cultuur”.) Bij gebrek aan de voorstellingen waarnaar de eigen voorkeur aanvankelijk was uitgegaan, viel de keuze dus voor een ad interim-concert van het “Brabants Volksorkest”. De naam klonk nog wel goed, en mijn gedachten gingen daarbij uit naar vrolijke en bekende deuntjes, misschien zelfs wel meezingliedjes, zodat mijn eega zijn talent dienaangaande nog eens in de openbaarheid zou kunnen brengen. Bij het betreden van de zaal was al gauw duidelijk waarom het aanbod in eigen gemeente zo gauw was uitgeput: de zaal kleurde – op een paar andere leeftijdsgenoten na, enkelingen die vermoedelijk ook niet echt de urgentie van de bestellingen inzagen – vrijwel volledig grijs. En zoals dat tegenwoordig gaat, niet het zachtmoedige grijs van de oude moekes die onze grootmoeders nog waren, die waarschijnlijk na het inzetten van de eerste tonen stilletjes in een soezende toestand zouden wegzakken.

Hell no! Het ging om het grijs van de soort waarvan de halve zaal niet alleen elkaar kende, en ook luidkeels de lotgevallen van gemeenschappelijke buren, in casu zelfs de medicinale/nutrionele/relationele/mobiele plichtplegingen van die (afwezige) personen in de openbaarheid brachten voor God en Klein Pierke in de zaal aanwezig, maar bovendien de vreemde eenden in de bijt – wij dus – op tamelijk geagiteerde, zelfs agressieve wijze bejegende, zij het dan onrechtstreeks, mits overleg met de overige grijsaards. “Zeg, zitte die ni oep de pleutse van de Xavier? Diejen hei toch een abonnement!? (Steeds luider:) “Da zèn toch de pleutse van de Xavier!” … (overleg) “Géraaar, zèn dat doa ni de pleutse van de Xavier? Die zitte doroep!” (Gemompel van Gérard…) “Aaah, heit dieje probleme mè zoan gezondhoat? Oei, da wistekikni! Allee naa…”, waarop het hele reilen en zeilen over the whereabouts van Xavier uit de doeken werd gedaan. Saved by Gérard, hoewel ook wij wel degelijk beschikten over een “abonnement”, en de pleutse van Xavier dus toch niet zo standvastig zullen geweest zijn.

Het Brabants Volksorkest bracht geen bekende deuntjes, maar wel zeer regionale Groot-Brabantse walsen, mazurka’s, polka’s enz. Op zich was er niks mis mee, maar het nogal rommelige verloop op het podium (discussie en enig getouwtrek over de volgorde van de nummers tussen twee orkestleden; een gast-doedelzakspeler die één van de te spelen bisnummers niet kende) bracht, mede door de licht gespannen toestand van de zaal, ingegeven door bovenstaande sfeerschepperij, de stemming er niet echt meer in. Om nog maar te zwijgen van het feit dat de zaal zelf ook in werkelijkheid ijs- en ijskoud was. Het aangeboden apéritief in de cultuurrefter – waar ondertussen alle stoelen en plaatsen door middel van de beschikbare sacochen al waren bezet – lieten we maar aan ons voorbijgaan, om er thuis in onze warme zetel één te gaan nuttigen. Voor je ‘t weet sta je zomaar uit Xavier z’n glas te drinken, en dan heb je de poppen helemaal aan het dansen…

Friday 27 January 2012

In een klein stationnetje…

Aaah, de trein… de avonturen houden nooit op. Zoals deze week ook alweer, toen ik, te ver verdiept in een boek, het station van Mechelen compleet onopgemerkt voorbij reed. Of beter, voor de rest van de trein was het station helemaal niet onopgemerkt, maar ik vergat domweg af te stappen. Mijn brein vervloekte onmiddellijk de dekselse NMBS. Niet dat het de schuld van de NMBS was dat ik vergat af te stappen, of totaal niet in de mot had dat de betreffende trein Mechelen al voorbij was toen ik opkeek – de gangbare praktijk voorziet in vertraging, niet in snelheid – maar van zodra je met de NMBS een verbintenis aangaat onder de vorm van een abonnement, ontwikkelt je brein na verloop van tijd automatisch een extra cel die vertragingen of problemen bij het spoor detecteert en onmiddellijk veroordeelt; vanaf het ogenblik dat er dan iets misgaat, gaat er ergens in je hoofd een rood flikkerlicht af, onder luid sirenegeloei. Welnu, het is die cel die onmiddellijk in werking treedt, zelfs als het opgetreden probleem het gevolg is van je eigen stomme schuld, maar op één of andere manier in verband staat met de spoorwegen.

Het verkeerde station dus. Gelukkig had ik het net op tijd gemerkt, en was ik nog niet verder dan Mechelen Nekkerspoel. Ik weet niet of u bekend bent met Mechelen Nekkerspoel, maar de eigenschap van dat station is, dat er eigenlijk helemaal geen station is. Er zijn sporen, waaronder een ondergrondse gang loopt, met af en toe een genummerde trap die naar een perron leidt. De enige aanwijzingen die men heeft dat het om een station gaat, zijn de borden met de gele aanplakbiljetten waarop het grote “B”-logo staat. En ik kan u verzekeren, als de hierboven beschreven verwittigingscel in alerte toestand staat, dan ga je plots ook die gele aanplakbiljetten niet meer vertrouwen, en al zeker niet als ze voorzien zijn van het betreffende logo.

Volgens die gele biljetten zou er pas een kwartier later weer een trein zijn om me terug tot Mechelen (hoofdstation) te brengen. Na nog een keer of vijf langs het biljet te zijn gelopen, om me er toch maar van te vergewissen dat het tijdstip in tussentijd echt niet op één of andere schalkse manier was gewijzigd, begaf ik me via trap nummer 4 naar het aangewezen perron met hetzelfde nummer. Vermits er in Mechelen Nekkerspoel niet echt een station is, stopt er dus ook nauwelijks of nooit een trein. Terwijl je rustig lezend op die trein terug zit te wachten – het was er gelukkig wel rustiger dan in andere (echte) stations, en de buitentemperatuur viel al bij al nog mee – word je dan ook af en toe opgeschrikt door een passerende trein die plots aan rotvaart aan je perron voorbijscheurt, bij voorkeur met een luide ruk aan de toeter door de conducteur, waardoor je jezelf een ongeluk schrikt. En je zal zo maar doodvallen, in een verlaten station dat er geen is… Niet zelden komt het geraas in zo’n station trouwens van een goederentrein, of zelfs een eenzaam vinnig locomotiefje van het soort dat je gewoonlijk alleen op een Märklintafel 20 keer hetzelfde rondje ziet maken. (Het heeft nog wel iets, zo verkeerd rijden en in een doorgangsstation landen: je gaat je haast een echt personage op een bemoste tafel voelen.)

Afijn, op het afgesproken uur – de gele biljetten zijn dan wellicht toch beter te vertrouwen dan de live-mededelingen – stopte er een grote trein onder luid geknars, alsof de bestuurder toch niet echt 100% zeker was dat hij daar wel moest zijn, die me welgeteld drie minuten later weer in Mechelen bracht, klaar om terug op het rechte spoor te geraken.

loco

Tuesday 24 January 2012

A Cruel Taste of Winter

De dag begon niet doodgewoon als altijd (als dertien in een dozijn), maar wel op vrij onaangename manier. De kostganger waarvan sprake in de vorige blog had dan toch het hazenpad niet gekozen, maar kwam met een klap in de val terecht die op het plafond tussen de isolatie was aangebracht, en we werden dus wakker met een piepend gekerm dat door merg en been sneed. Alsof de ellende nog niet compleet was, vocht het wezentje een dappere strijd tegen de nijpende toestand, en schuurde de val nog enkele malen over het plafond, tot die tot stilstand kwam bovenop een lichtspot, en de doodsstrijd stilaan uitdoofde. Om de gruwel volkomen te verergeren, viel de hele handel bij het verwijderen van de spot van aan het plafond dan nog eens tegen de grond; de moorddadige ochtend was niet volledig zonder een portie lijkenschennis, ook al was het dan dat van een beestje dat nog geen 100 gram woog, en was het nog niet eens 6 uur…

Gelukkig kon ik mijn eega er toch minstens toe bewegen het diertje achteraan in de tuin tussen de afgevallen bladeren achter te laten, in plaats van het achteloos in de vuilnisbak te kieperen. De terloopse opmerking dat de plastieken muizenval ongedeerd was en mits enige reiniging zonder probleem opnieuw kon worden gebruikt, negeerde ik voor mijn eigen gemoedsrust en werd doorgespoeld met een flinke geut thee. (Over de sluimerende gruwel – “the enemy lies within”! – wil ik dan nog niet eens verder nadenken…) Dat hij toch maar niet terugkomt als poltergeist. (De muis dus, welteverstaan.)

TJ

Terug naar zaterdag dan, voor we aan het molesteren van muizen begonnen en de wereld nog een schone plaats was: Nigel Williams was in De Kollebloem op bezoek met zijn “Working Class Hero”. Nigel is één van die stand-up comedians die altijd overeind blijft (pun not intended); hij zegt gewoon ongezouten zijn mening, zonder te vervallen in platvloersheid, en dat is doorgaans tegelijk ook wat velen van ons denken. Hij slaat met andere woorden de nagel op de kop. Vermits in dat proces echter geen onschuldige fauna wordt vermoord, zou ik welhaast durven zeggen: allen daarheen!

Friday 20 January 2012

You’re not alone

Enkele van de stellingen in mijn eerste blog van dit jaar waren niet geheel en al correct, en ik dien dan ook mijn excuses aan te bieden voor het ongewild verspreiden van halve waarheden. Sinds enige dagen blijkt namelijk dat we ons niet helemaal alleen onder ons dak bevinden. Boven onze hoofden beweegt iemand zich, bij voorkeur zo tussen twee en drie uur 's nachts, na het nodige gestommel om er zeker van te zijn dat we goed wakker zijn, en hij/zij over onze onverdeelde aandacht beschikt, met de nodige dramatiek van de ene naar de andere kant van de ruimte.

Wellicht hebt u dat zelf ook al meegemaakt, in uw hotelkamer, of met de buur van het appartement boven u. Maar daar zit het hem nu net; wij wonen niet in een appartementsgebouw. Wij wonen in een losstaand huis, en onze slaapkamer bevindt zich reeds op de bovenste verdieping. En wat meer is: al onze kamers bevinden zich onmiddellijk onder de dakpannen, enkel gescheiden door een vals plafond en een laag isolatie. Geen zolder, geen halve gare bovenkamer, niets van dat alles.

Ik had het nachtelijk geluid een tweetal jaar geleden ook al vaag eens gehoord, toen ik een weekje alleen thuis was tijdens de zomer, maar een mens hoort zoveel als hij alleen thuis is. De aanvankelijke idee van een poltergeist werd al gauw afgevoerd, want zijn nerveuze lichtvoetige getrippel dat doorgaans volgt op het gestommel maakt niet echt indruk, zelfs niet bij nacht en ontij. Een muis dus, was de volgende gedachte, hoewel het dak toch overal winddicht schijnt te zijn. Maar welk exemplaar van de familie der Murinae, die schijnbaar maar een heel klein gaatje nodig hebben om zich naar binnen te werken, is ons tot op dit ogenblik nog niet bekend.

Mijn animale amicaliteit noopt mij doorgaans tot een geest van "leven en laten leven"; de kleinste spinnen en insecten in huis worden meteen gezond en wel de deur uitgezet wanneer ze op heterdaad worden betrapt. Maar aangezien we in het ongewisse zijn over de toestand van de isolatie, de gyproc en de algehele hygiëne onder ons dak met betrekking tot deze creaturen, wou mijn eega op zeker spelen en schafte hij zowel muizenvallen als -vergif aan, om bij gebrekkige werking van het ene, toch maar het andere te kunnen bezigen. Over het muizenvalplan was ik niet bepaald gunstig gestemd, vooral omdat we de ongenode gast nog niet hebben gezien, en ik mag er niet aan denken dat hij er zo uitziet…

mousecute

Maar de werkzaamheden van deze krakende knaagdieren doen niet bepaald het beste verhopen. Bij ontstentenis van een katachtige in huis, zijn bij het bestrijden van deze vinnige vaganten de spotopeningen in het plafond de enige manier om één van deze remedies aan te brengen. Ondertussen hoop ik in stilte dat de dienstdoende poltergeist vanzelf het hazenpad zal kiezen en dat we weer een rustige nacht tegemoet gaan, zonder al te veel muizenissen.

Monday 16 January 2012

Take a good look

Trut!” riep het heerschap vanmorgen op de trein van Mechelen naar Brussel, toen ik mij op de enige vrije plaats liet zakken die hij volledig inpalmde met zijn Metro en zijn luidruchtige hoofdtelefoon, en daarbij per ongeluk op het hoekje van zijn jas ging zitten. Althans, dat was wat ik gehoord had. Ik keek een beetje verrast in zijn richting, maar hij las ondertussen onverstoorbaar verder, met zenuwpezige beenbewegingen op de drammerige ruis die uit het oortje kwam. De andere medereizigers hadden ook even opgekeken, maar gingen gewoon verder met hun bezigheden, dus ik keek nog een paar keer vragend opzij, maar er scheen verder geen reactie meer te komen. Ofwel had ik hem verkeerd begrepen (maar ik zat me de hele verdere trip af te vragen wat hij dan wel zou kunnen gezegd hebben), ofwel vond hij dat de blauwe maandag op gepaste wijze moest worden ingezet door een beetje ruzie te stoken met medereizigers. Verder bleef het nochtans stil – al was zijn aanvankelijke strijdlust misschien ook enigszins getemperd door het feit dat ik twee keer zo breed en een flink hoofd groter was dan hij.

Blauwe maandag dus vandaag; hadden de media er niet zo’n heisa rond gemaakt, zou er wellicht geen hond op ingaan. Maar sinds de komst van “de crisisjaren” bepalen de media blijkbaar hoe we ons moeten voelen en meteen ook hoe slecht dat dus moet zijn. Van enig grondig onderzoek of inzicht met betrekking tot de aangesneden topics schijnt hoegenaamd geen sprake. De Standaard – in het verleden ooit een zgn. “kwaliteitskrant” – komt met een artikel van een zekere “specialist” omtrent depressies, Cliff Arnall, die de blauwe maandag “berekend” heeft. Er wordt weliswaar getwijfeld aan de validiteit van de theorie, maar toch net niet genoeg om er geen artikel aan te besteden. Doe me een plezier, en tik “Cliff Arnall” even in op Google; je krijgt onmiddellijk de website van de “specialist”; en zeg nu zelf, een beetje blog van deze of gene gepensioneerde op Seniorennet.be ziet er stukken professioneler uit dan de website van de geciteerde gespecialiseerde depressiepsycholoog. De journalist of redacteur in kwestie had zich dit soort ongein kunnen besparen als hij de oefening eerst zelf ook eens had gemaakt.

Alsof dat nog niet genoeg is, verscheen er voor het weekend ook al een artikel over astrologie in één van de bijlagen van de krant, met de tendensieuze voorstelling dat het allemaal waar zou zijn. Seriously.

Bij onze noorderburen is het al niet veel beter. De hele voorbije week stond de heisa in het teken van het bezoek van hun vorstin Beatrix aan Saoudie-Arabië, en met name de kledingstijl die ze daarbij aannam. Het zou een inbreuk geweest zijn op de vrijheid en de tolerantie die Nederland hoog in het vaandel draagt; ze zou “anti-Nederlandse” kleuren gedragen hebben; het zou “pure provocatie” geweest zijn. Terwijl vergelijkende foto’s toch heel duidelijk aangeven waarom het haar te doen was?


Koningin Beatrix wou met haar outfit eenvoudigweg alluderen op de grootheid van de Nederlanden tijdens de Middeleeuwen, door te herinneren aan Filips de Goede, één van de belangrijkste vorsten en als het ware de grondlegger van de Nederlanden, om er fijntjes op te wijzen dat er toen van Saoudie-Arabië in de verste verte nog geen sprake was. DAT, beste journalisten, is wat men noemt “research”!

Thursday 12 January 2012

Alors regarde

Vanmorgen op het perron stond naast mij een jong meisje met een lange witte stok, vergezeld van een wat oudere reisgezel (haar vader, een collega?). Ze had een bril met donkere glazen, die voor een derde van haar neusbrug was gezakt. Net toen ik me stond af te vragen of ze eigenlijk wel iets kon zien, draaide ze haar hoofd in de richting van twee Franstalige dames aan mijn rechterzijde, die luidop gesticulerend een wegbeschrijving ergens in het Brusselse aan het weergeven waren, inclusief de recent aangebrachte wegomleidingen. Een steelse, ietwat gegeneerde blik op de ogen achter de donkere bril maakte me duidelijk dat de ongecontroleerd rollende ogen vast niets concreets konden vatten, tenzij wellicht een paar lichte of donkere schaduwen, die de door haar opgevangen geluidsgolven voortbrachten. En toch leek het meisje geïnteresseerd de voor andere omstaanders banale conversatie te volgen.

Vermits de stemmen van de dames in crescendo gingen om de mate van irritatie om de wegomleidingen nog meer kracht bij te zetten, begon het gesprek mij nu ook iets meer op te vallen, hoewel het in niets verschilde van het doordeweekse ochtendlijke geroezemoes op een metroperron in het ontwakende Brussel, en was mijn blik veeleer geleid door de aandacht van het meisje (of vice versa).

Ik ging ervan uit dat het gehoor van het meisje geoefend en aangescherpt was na jaren oefening van in het donker tasten, om toch iets op te vatten van de wereld rond haar, en vroeg me af of ze er ook op getraind was om net dat soort conversaties eruit te lichten. Had ze misschien behoefte aan die stadsberichten om de horizon van haar duistere wereld te verruimen? Sloeg ze dat soort informatie op in een mentale map om later met een zekere air van zelfzekerheid een plaatselijke voorbijganger verder te helpen die in het ongewisse verkeerde, als ze zich toevallig in de buurt van de wegbeschrijving bevond, alsof ze de omleidingen zelf had zien aanbrengen, en door dezelfde zichtbare irritatie was gevoed? Waren dit soort beschrijvingen misschien haar innerlijke Google Street View?

Toen de deur van het metrostel halt hield voor de kwebbelende dames, blokkeerde één van hen de toegang voor de andere reizigers, om plaats te maken voor het meisje met de witte stok, met een deernis- en meelijwekkende blik op haar. “Viens!” riep deze laatste kordaat, terwijl ze de stok voor zich uit de lucht instak, gaf een snoeiharde snok aan de arm van haar reisgezel op leeftijd, die geen grond meer raakte voor hij midden in het treinstel landde. “Là!” wees ze vervolgens, de brave man nog steeds achter zich aanslepend, en ze kaapte de enige twee zitplaatsen in het treinstel weg voor de neus van twee beduusd kijkende oude mannetjes. Tja, je bent maar een slachtoffer als je anderen toelaat je in die rol te duwen natuurlijk. Ga daar maar eens aan staan!

blind-cartoon

Monday 9 January 2012

What a difference a day makes

2012

2011 is voorbij: goodbye and good riddens! Behalve de heer en mevrouw Weir uit Falkirk, Schotland en mevrouw Kim Clijsters uit Bree, Limburg, beiden met veel prijzengeld toebedeeld dat hoegenaamd niet in verhouding stond tot hun persoonlijke inspanningen, kan ik niet onmiddellijk veel mensen bedenken die 2011 een heuglijk jaar vonden. Ten persoonlijken titel is definitief en onomkeerbaar gebleken dat de hoeveelheid personen onder ons dak zal beperkt blijven tot twee, en mocht ik gaandeweg bovendien aan den lijve ondervinden dat ook op de arbeidsmarkt de leeftijd van 40 jaar onherroepelijk als “oud” wordt beschouwd, net nu de nieuwe regering nochtans maatregelen aankondigde om onze professionele carrière vlot te laten overvloeien in die beginnende seniliteit. Maar wie zal het onderscheid merken, als de ene helft van het kantoor toch niet meer kan horen of zien dat de andere helft Alzheimer heeft?

Of 2012 beter zal worden – waarvoor ik u overigens allen het beste toewens; de klap-, smak- of plakzoenen mag u er zelf bijdenken – is nog maar de vraag. We hebben minstens de tijd tot 21 december om dat uit te vogelen, en worden in ieder geval al weken om de oren geslagen met een aandrang tot optimisme, terwijl er terzelfdertijd met meer dan één hand in onze beurs wordt getast. Zelf mocht ik, noch om vijf voor 12, noch om vijf over 12, enig verschil merken; waar de hoeveelheid werk zich voor de kerst al opstapelde alsof de Maya-deadline zich nu alvast aandiende en mijn baas zich alvast nog onsterfelijk wou maken in ’s werelds persoonlijke kalenders, werden op de eerste dagen van januari in werkkring pro forma wat binnensmondse wensen gemompeld – en niet noodzakelijk de beste – om vervolgens meteen tot de orde van de dag over te gaan. Niks geen smikkelend gesmak, gezellige handdrukken, knellende knuffels of uit de hand lopende bureauborrels met dubieuze dansen in de buurt van de Wetstraat: mijn Europese medewerkers hebben duidelijk niets begrepen van of op de Belgische kantoorfeestcultuur (of feestkantoorcultuur). Meteen weer de zweep erop; de hele pre-kerstsfeer die de gemoederen verzachtte in pure David Hamilton-stijl en sommige mensen zalvende ontboezemingen en verzoenende balsemingen ontlokte, was weer even snel verdwenen als een Thaïs strandhuis in een tsunami, alsof de tijdelijke temperende taal een smet van zwakheid wierp op hun strijdblazoen.

En dus is het al lang weer business as usual, al zijn er verschillende aanwijzingen dat 2012 wel eens “anders” zou kunnen zijn...