Monday 28 March 2011

Give me the food

Als de zon na een lange koude winter terug komt piepen, zet dat veel mensen aan tot onbezonnen en vooral ongevraagde uitspattingen die in totale discrepantie staan tot de heersende weersomstandigheden. Zoals terrasjes doen, terwijl de heersende temperatuur, zelfs met zon, die van een zonloze oktobermiddag niet overschrijdt. Of het dak van de net aangeschafte cabriolet openleggen om door de binnenstad te cruisen, ook al vriezen je oren eraf, of toch minstens die van de gretige meerijders die in het minuscule achterzitje zijn geklemd en na desbetreffende rit van de achterzetel dienen te worden losgebroken. Of, nog erger, de al zeer dun aangebrachte kledingstukken vrijwillig openleggen om aan de goegemeente een dikke laag wit lillend vlees te laten zien – want de winterse speklaag werd uiteraard nog niet weggewerkt – dat de nietsvermoedende toeschouwer in het oog springt als een duivenscheet op een proper gewassen laken (en door de werkelijke, niet-ingebeelde temperatuur terstond van “koudebloemetjes” wordt voorzien).

Bij ons beperkte de lentewaanzin zich ertoe om de wekelijkse boodschappenstonde te vervangen door een bezoek aan de Mechelse markt. Geen sinecure, want de Mechelse binnenstad is her en der opengebroken en de omleidingen gedragen zich als omleidingen overal in België: niet tijdig aangegeven, als ze al aangegeven zijn, en meestal in raadsels. Na enkele ritten door straten waar we in geen jaren het bestaan van vermoedden, kwamen we – niet dankzij de omleiding – uiteindelijk toch terecht bij de Lamotparking, die – vermoedelijk wel dankzij de omleiding – verrassend leeg was. Gewoonlijk besparen we ons al deze moeite en parkeren we ergens verder om vervolgens de afstand te voet af te leggen, maar mijn 72-jarige moeder was daar niet echt voor te vinden.

Temidden van al het lillend vlees, voor alle zekerheid toch nog ingepakt in een zomers ogende lentejas, die na enkele uren overigens zelfs nog te licht bleek te zijn voor het misleidende weer, begaven we ons met grote verwachtingen op de Mechelse markt. Het was immers al van onze laatste vakantie in Pézénas geleden dat we nog eens een echte markt aandeden (alwaar het ontbloten van het lillend vlees enigszins werd verantwoord door de heersende temperaturen en de gebronsde toestand, die niet in zo’n erge mate een aanslag pleegden op het netvlies). In ons initieel lente-enthousiasme, met de voorbode van zonovergoten aperitiefjes op het terras, deden we ons bij het eerste exotische kraam tegoed aan een diversiteit van olijven, die straks bij de eerste maartse buien of aprilse grillen wellicht van een natuurlijk home-grown kapsel voorzien weer richting vuilnisbak gaan. Verder was het vooral kiezen tussen brood, kaas, gebraden kip en vis, en leken die zichzelf nogal eens te herhalen op het verdere traject. Terwijl de ratjes op het dierenkraam hun neus nog niet eens uit het zagemeel uitstaken vanwege de kou, hingen bij de schaars geklede bruid en dames-in-de-suite op het stadhuis er tegenover de konijnen aan de draad.

Na het inslaan van het ecologisch incorrecte eerste zomerfruit uit Noord-Afrika (de rijpe mango’s en donkerblauwe pruimen waren welgekomen om na zoveel maanden de appelflauwte te verdrijven) en, de vispopulatie indachtig, een koppel politiek al even incorrecte melktongen, bliezen we de aftocht, alweer een ontnuchtering en een bijna-onderkoeling rijker. Echter niet zonder “gauw” de inwendige mens te versterken, waarvoor we ons naar die andere Vismarkt begaven, waar de terrassen al goed gevuld waren, maar wij maar wat graag binnenshuis een tafeltje bevolkten bij Fanterlok. Het schaarse en piepjonge personeel had duidelijk de handen vol met het gigantische terras, dat zich tot aan de Dijleoever uitstrekte en naar ons bescheiden mening in verhouding tot de beschikbare mankracht én het heersende weer iets te optimistisch leek. Van aan ons tafeltje bij de deur hadden we zicht op het 3-man-sterke ploeterende personeel, waarvan het jongste meisje ons bij de bestelling al meteen aankondigde dat het haar eerste dag was, wat volgens haar een reden was om niet op de hoogte te zijn van de paar schotels die op de beperkte suggestiekaart stonden. Er had al een belletje kunnen gaan rinkelen toen bleek dat we ons eerste en enige drankje pas na extra navraag na ruim een half uur kregen, dat de groep Franstalige toeristen aan de overliggende tafel toch al wel erg lang op hun schotel zat te wachten terwijl ze er duidelijk al een tijdje zaten toen wij binnenkwamen, en vooral, dat de twee jongelingen met de regelmaat van de klok buiten- en vervolgens weer binnenwandelden met verschillende schotels, waaruit bleek dat de bestemmelingen het waren beu geworden en hun tafel onverrichter zake weer hadden verlaten. En dus wachtten we, en wachtten we, en wachtten we. Niet dat we iets anders te doen hadden; wat kan je immers ook te doen hebben tijdens het weekend als je een hele week van half acht tot zeven voor je werk van huis bent? Toen de Franstalige bende zowat 50 minuten later eindelijk de bestelde (dag)schotels kreeg, hoopten we dat er schot in de zaak kwam. Edoch, nagenoeg een uur na onze blijde intrede was er nog steeds niets in zicht. Of toch, het jonge poppetje kwam ondertussen nog eens melden dat de bestelde paardenfilet niet meer voorhanden was. Drie kwartier na de bestelling ervan. Of we ondertussen nog iets wilden bestellen om te drinken, werd niet gevraagd.

Bij extra navraag om onze bestelling ging de rookie “eens kijken in de keuken”, waarna we weer zo’n 20 minuten wachttijd dienden te volbrengen, terwijl je toch zou verwachten dat een simpele steak-frites en een stoofpotje van Iberico varkenswang van het suggestiebord tamelijk snel tevoorschijn konden worden getoverd (ook al had het tevoorschijntoveren van de dagschotel voor de toeristen – een eenvoudig bord pasta met chorizo – dan ook al wel 50 minuten geduurd). Velen zouden er ondertussen wellicht al lang het bijltje bij hebben neergelegd en de overeenkomstige biezen hebben gepakt, maar wij waren toch wel nieuwsgierig naar de aangeprezen suggesties. Bij de eerste langverwachte hap van de wangetjes – waarvan de begeleidende puree op een dergelijke vreemde wijze over het bord was uitgeveegd, dat het leek alsof de kok uit pure wanhoop zijn vuist in het midden van de stapel had geplant – bleek dat het geheel ijskoud was. Nu ben ik gewoonlijk geen lastige klant – we hadden ondertussen dan toch al meer dan een uur bij één biertje het spektakel rondom ons zitten aanschouwen, terwijl diverse schotels werden weggebracht én weer teruggebracht – maar daar vond ik het toch mijn taak om eens van een Peterke of een Sergioke te gewagen, en ik riep de bazin om te melden dat het eten koud was. De bazin – die ondertussen schijnbaar ook al de wanhoop nabij was door één of ander schouwspel dat zich buiten het zicht van de bezoekers had afgespeeld en waardoor alles in de keuken letterlijk en figuurlijk in de soep was gedraaid, nam onmiddellijk mijn bord mee, en ook dat van mijn moeder – die nog stilletjes zat verder te eten, gewoon al blij omdat ze eindelijk eten had – met de belofte om ons een nieuw bord te brengen, én een drankje op kosten van het huis. Ons vork had amper het lege bord geraakt nadat we eindelijk hadden gegeten, of we vroegen toch al de rekening, kwestie van het zekere voor het onzekere te nemen en toch nog vóór vier uur thuis te geraken van onze ochtendlijke marktuitstap. Het eten was goed, maar niet uitzonderlijk; de “groene groenten” in onze schotel beperkten zich immers tot twee RAUWE erwtenpeulen. Misschien vindt iemand het het proberen nog eens waard op een regenachtige dag (bij ontstentenis van een terras), maar doe dat dan toch maar alleen als u heel veel tijd hebt.

Wij aten op zondagavond thuis een lekkere tongschar, met zelfgedraaide puree en een courgette-preimengsel. Het stond in een dik halfuur op tafel; er kwamen geen klachten.

Tuesday 22 March 2011

When the moon hits your eye like a big pizza pie...

De lente doet schoorvoetend haar intrede, maar de zon is nog niet doortastend genoeg om de wereldse kilte op te warmen en de alomtegenwoordige snotneuzen uit te vegen. Gelukkig geen motregen meer die de dappersten van de straat veegt, maar voorlopig moeten we de warmte van de zon nog altijd elders gaan zoeken.

Zoals bij een voorstelling met Warre Borgmans, altijd en overal het zonnetje in huis. Hij bracht met Braakland/Zhebilding een eigenzinnige versie van Dwaallicht, de bekende novelle van de heer Elsschot. Eigenlijk niet bepaald een vrolijk verhaal, Dwaallicht, doortrokken van openlijk cynisme en racisme, wellicht geschreven in de tijdsgeest van toen (en overigens tegenwoordig ook weer zeer actueel). De voorstelling wordt door Warre echter bijzonder luchtig gemaakt, doordat hij de negativiteit uit het verhaal haalt, en er met de hulp van de gelegenheidsband Pasmans (genoemd naar één van de personages in het boek) een bijzonder geanimeerd, bijna vrolijk stuk van maakt. Pasmans, die de zelf gecomponeerde begeleidingsmuziek ook op CD klaar hebben (en te koop aanbieden na de voorstelling), zijn eigenlijk een collectie muzikanten die nooit eerder als geheel samen speelden, maar als je de voorstelling hoort lijkt het alsof ze nooit iets anders hebben gedaan. (Ondertussen toeren ze natuurlijk al wel rond sinds de Zomer van Antwerpen, en hebben ze het dus wellicht enigszins in de vingers.) Maar hun muziek is zo intrigerend, dat een groot deel mensen - waaronder wijzelf - de CD onmiddellijk aanschafte. Vooral de stemvariaties die Ephraïm Cielen in de verschillende liedjes uit zijn mouw schudt, doen de toeschouwer soms met open mond zitten luisteren. (De CD werd thuis overigens al een paar keer afgespeeld sinds dan.)

Hoedje af ook voor Warre Borgmans die, zo bleek achteraf bij nazicht van het origineel thuis, het verhaal nagenoeg letterlijk woord voor woord te berde brengt. Bovendien bleef hij het publiek op zijn eigen karakteristieke wijze animeren tot de laatste man of vrouw de zaal had verlaten. Om duimen en vingers af te likken, en Elsschot- of Borgmansliefhebbers kunnen best nog gauw een voorstelling meepikken.

Behalve de blauwe (weliswaar kille) luchten met een stralende zon konden we dezer dagen ook genieten van een "speciale" maan, die schijnbaar een paar duizenden kilometer dichter bij de aarde stond en daardoor zo’n 14% groter oogde dan normaal. Dean Martin had er al één en ander over te vertellen; of er “amore” mee gemoeid was, al dan niet met een extra topping, wil ik in het midden laten, maar sommige instanties vreesden voor natuurlijke repercussies op de aarde, en andere samenzweerders zagen zelfs de hand van het hemellichaam in de Japanse aardbevingen. Wij genoten alleen van het fantastische en bijzondere verschijnsel dat de hele aarde bij nacht en ontij van een beetje licht voorzag. Voor l’amore zorgden we zelf.

Monday 14 March 2011

Sun on the horizon

De hele maand februari viel er in eigen gemeente niks te beleven op cultureel vlak dat ons dermate interesseerde om er onze warme zetel voor te laten, maar vrijdag viel er nog eens een stukje uit ons cultuurabonnement te degusteren. De Kollebloem mocht het bezoek ontvangen van Laïs; u kent ze wellicht nog wel, die drie jongedames die midden jaren '90 enorm veel succes kenden met hun fris a capella-geluid van o.a. middeleeuwse gedichten op zang.

Met hun zang van destijds nog fris in het geheugen hoopten we op het beste, al begon het geheel nogal rommelig. De dames kwamen op scène, kondigden nogal timide (een beetje verveeld?) aan dat ze uit hun winterslaap kwamen, want dat ze al lang niet meer hadden opgetreden (wat ook blijkt uit hun website), en zetten onmiddellijk het eerste liedje in. Tussen de liedjes door werden de stemmen af en toe gestemd, was er plaats voor wat privé-grapjes waar het publiek nauwelijks deel in had - of werd er af en toe een opmerking gemaakt over de onderlinge grapjes, maar bij gebrek aan inhoud ontging het publiek de grap - en er waren zo goed als geen bindteksten om het geheel aan mekaar te praten. Tussen het intieme gegrinnik door moest er bovendien aan het publiek kond worden gemaakt van het feit dat de dames ondertussen baby's hadden gekregen, (en desondanks desalniettemin daarbovenop alsnog de moeite deden om te komen optreden, als bijzondere gunst aan het publiek), en verder passeerden de liedjes de revue alsof ze liefst zo vlug mogelijk hun sessie afwerkten en ook weer in hun warme zetel konden verdwijnen. Mijn eega vond het allemaal nog wel oké, maar persoonlijk kon ik een geeuw af en toe niet onderdrukken. De liedjes boden vrij weinig variatie, en ook uit het repertoire van meer bekende zangers hadden ze - op misschien één na - net de minder boeiende liedjes gekozen. Het bisapplaus kwam er vooral uit beleefdheid van het Puurse publiek. Wellicht kwam het doordat ze al lang niet meer hadden opgetreden, maar erg veel schwung zat er niet in, en als mijn ticketje al niet was betaald, had ik zelf mogelijk liever in mijn warme zetel gezeten; bovendien vrees ik dat de dames met hun gezang dat weinig vernieuwends of gevarieerds bood, op weg zijn om een one-trick-pony te worden. Hopelijk voor de mensen die ticketjes hebben voor de optredens die nog moeten komen, zijn ze daartegen uit hun winterslaap geraakt en slagen ze erin om het geheel wat boeiender te maken.

Dat we geen regelmatige bioscoopgangers zijn, had de aandachtige lezer wellicht al wel gemerkt. Niet dat we dat niet willen - geef toe, alleen al de zoete, weeë geur van popcorn en het gevoel dat je op wolkjes loopt in het zachte tapijt, op weg naar een ontmoeting met één of andere hunk van het witte scherm, brengt je al in een andere wereld - maar het is gewoon zo één van die dingen die er gewoonlijk bij inschiet omwille van zoveel andere bezigheden. Ver hoeven we overigens niet te gaan; De Kollebloem biedt zelf af en toe een filmavond aan, en op pakweg 20 minuten staan we aan de Brusselse Kinepolis. Met de ticketmachines hoef je bovendien tegenwoordig zelfs niet meer in de rij te gaan staan, maar kan je met wat Fingerspitzengefühl zelf je zetel voor de avond kiezen.

De kaarten die we hadden gekregen als kerstcadeau en de veelbelovende recensies van The King's Speech, evenals de vaststelling dat er zaterdagavond toch niets op TV was, waren voor ons een incentive om maar eens een filmpje mee te pikken. The King's Speech kan best boeien, uiteraard mede dankzij de puike prestatie van de niet onaardig uitziende Colin Firth en de vrolijke verschijning van kanjer Geoffrey Rush. Misschien moesten we dat toch maar eens meer doen.

Maar de komende dagen kunnen we eindelijk weer naar buiten, om te genieten van de ontluikende lente. Dat aangename weertje maakt de dagelijkse fietstocht naar het station in ieder geval een pak boeiender; er ruist 's morgens één en ander in het struikgewas, en vooral in de frisse avondlucht is het fietsen op zich zeer prettig (de occasionele sjiek die een bejaarde wielertoerist luid rochelend net voor je wiel op het fietspad plaçeert buiten beschouwing gelaten). Laat het nu maar een tijdje duren... (dit weertje, niet de sjiek).

Wednesday 9 March 2011

Was ik nog, nog met mijnen hamer, was ik nog met geweld op mijn aambeld...

Hopelijk zullen we binnenkort weten of de nieuwe regeringsvormingspogingen van het Beekje in iets constructiefs zullen uitmonden: vindt hij het warm water opnieuw uit, wordt het water naar de zee dragen, of zal de kruik zo lang te water zijn gegaan dat ze uiteindelijk toch zal breken? In ieder geval voer genoeg voor dat andere zottekesspel: Aalst carnaval ging uit en bijna naar af omwille van enkele grappen en grollen (waaronder een lied over de beruchte parachutemoord) die mogelijk in het verkeerde keelgat zouden schieten, ware het niet dat die andere zotskappen – enkele ministers-van-de-wie-weet-nog-hoe-lang-lopende-zaken – zich ook achter de originele aard en het karakter van Oilsjt carnaval schaarden.

Meer zelfs, het Schauvliegje, toch niet altijd een culturele hoogvlieger, mocht aan de stad van mijn halve roots aan de vooravond van het carnaval een certificaat toekennen van de Unesco, dat Aalst Carnaval erkent als “Immaterieel Cultureel Erfgoed van de Mensheid”. Van hoeveel meer erkenning van de Vlaamse aard kan Bart De Wever nog dromen?

En, kondigt de culturele minister aan, “Ik wil in mijn langetermijnbeleid kansen geven aan erfgoedgemeenschappen opdat zij ons immaterieel cultureel erfgoed (tradities, gewoonten, kennis…) kunnen koesteren en verder doorgeven.” Ziet u de bui al hangen? Kijkt u maar eens even op de “Intangible Heritage List” van Unesco. Nog even en als alle jaarmarkten, pensenkermissen en processies zijn geregistreerd, wordt België door de Unesco erkend als het land waarvoor het nu toch al geruime tijd bekend staat in the greater world area: het land van frieten, bier en chocolade. Als we nog langer met de regering-van-stilaan-uitlopende-zaken blijven zitten, laat het Schauvliegje straks nog de Vlaamse Opera en het Ballet van Vlaanderen aantreden op Oilsjt Carnaval.

Om maar te zwijgen van de naijver en de kinnesinne die bij de rivaliserende buren gaat ontstaan; net nu Dendermonde met haar Ros Beiaard een stapje voor had op de Ajoinen, werden ze nu weer ingehaald. Hoewel, Dendermonde haalde deze week dan weer Marcel Vanthilts “Villa Vanthilt” binnen voor vijf weken in juni. Nà, dat ze daar maar eens achter komen, die Ajoinen...

Scherp de hellebaarden en zwaai die goedendag! Er staan ons nog spannende tijden te wachten in dit België van de 21ste eeuw!

Friday 4 March 2011

En zolang als de lepel in de rijstpap staat...

Aan beide kanten van de taalgrens beweren de leden van de stam der Belgae dat ze al lang niets meer gemeen hebben, maar het dient gezegd dat ze toch verbonden zijn door één gegeven: dat het bijzonder vreemde wezens zijn die tamelijk onverschillig, zelfs flegmatisch blijven bij al wat er in hun gemeenschappelijke land gebeurt. Is het net doordat we al eeuwen onder de voet zijn gelopen door andere gemeenschappen die vonden dat ze hier iets hadden laten liggen, of was het voorgaande ook net de aanleiding daarvoor?

Na het emotieloos ondergaan van het politieke gekibbel en geknibbel, en het voortdurend uitblijven van een regering, dat in het beste geval kan rekenen op wat frieten- of baardenprotest, blijkt dat er nu om de haverklap ook nog andere dingen opduiken die onder normale omstandigheden meer zouden uitlokken dan wat wenkbrauwgefrons, ja zelfs eigenlijk wel redenen zouden geven om in het Warandepark 180 jaar na datum ook eens een “Tahrirke” te doen, vooral als men uiteindelijk alles bij elkaar optelt.

Het hele schandaal rond het grootschalige misbruik in de kerk wordt stilaan naar de nieuwsarchieven verwezen, sterft een stille dood, verdwijnt alsnog onder de mat, en o.a. Roger Vangheluwe gaat klaarblijkelijk een rustige oude dag tegemoet, al dan niet met een persoonlijke delivery vanuit West-Vleteren.

In diverse moord- en andere criminele onderzoeken wordt er dikwerf geblunderd en geknoeid, in dergelijke mate zelfs dat schuldige criminelen nog een paar mensen kunnen omleggen alvorens ze eindelijk worden gepakt, en dat we uiteindelijk niet meer weten of de gepakte criminelen achter slot en grendel dan wel de echte schuldigen zijn, of niet. In het ene geval is er geen parachutetouwtje aan vast te knopen; in het andere geval is het een verroest mes dat aan twee kanten snijdt.

Dat er af en toe wat lijken – of baby’s – uit de koninklijke kast vallen moeten we er dan op de koop toe nog bijnemen. ’s Lands opperhoofd-bij-erfrecht van midden vorige eeuw voelde het onder de broeksriem zo erg kriebelen, dat er meer dan één vrouw in zijn nabije omgeving werd genaaid nadat ze was bedwelmd door zijn helblauwe kijkers. Naar verluidt was hij, naast het rijden van een scheve schaats, bijzonder bedreven in de kruiskessteek.

Maar wat alles slaat (voor deze week althans), is het feit dat de baas van de politie met zijn professionele harem naar Qatar trok, op een vlucht in business class, om te gaan lobbyen voor een job die goed zou staan op zíjn persoonlijk CV, zich daarvoor voorzag van exclusieve Delvaux-bagage op kosten van de staat, en ter plaatse dan nog eens een receptie organiseerde voor Janneke en Mieke, waarbij hij eveneens door de belastingbetaler bekostigde gadgets uitdeelde, dit alles dus voor zijn persoonlijke carrière. En wat zegt de politievakbond? Dat we content mogen zijn dat hij het nog bescheiden heeft gehouden, want hij had nog veel meer kunnen uitgeven, zeker als je vergelijkt met wat de andere kandidaten hebben gespendeerd; hij zou moeten worden geprezen voor zijn ‘spaarzaamheid’! De job kreeg hij uiteraard niet; de valiezen staan nu ongebruikt, maar “ter beschikking van iedereen binnen de politie”, stof te vangen; en wat zijn harem ter plaatse deed, is evenmin duidelijk. Wellicht doodden zij de tijd met de kruiskessteek.

En wat doet den Belg? Die vloekt in koeterwaals of plat Vlaams, haalt zijn schouders op, haast zich naar huis, naar Batibouw (om klinkerkes voor zijnen terras, want de zon is in aantocht!), of op krokusvakantie. En we dronken een glas, en we pisten ne plas, en alles bleef gelijk het was...

Tuesday 1 March 2011

Under the sea

Wat is er beter om er even tussenuit te zijn dan ergens wat te gaan uitwaaien voor een weekend? Wij namen dat tamelijk letterlijk, maar daarover later meer. Omdat de keuze tussen het gebruikelijke bos (Ardennen) en zee (de kust dus) moeilijk was, en we eigenlijk wel wat meer wilden dan over en weer wandelen op een dijk met af en toe een pitstop voor een pannenkoek of een trappist, besloten we om naar ons bovenste beste buurland te trekken. Net over de grens, op amper een dik anderhalf uur rijden – als het verkeer op de Antwerpse ring tenminste mee wil, anders is het een dikke twee uur – ligt namelijk Walcheren, één van de (schier)eilandjes van Zeeland. Als de Belgen het een beetje slim hadden gespeeld had dit België kunnen zijn, en dan hadden ze nu niet zo’n gezever over het al of niet uitdiepen van de Schelde, maar dat is dan weer een ander verhaal.

In de buurt van Domburg en Oostkapelle ligt het natuurgebied de Manteling (het bos), vlak achter de duinen en het strand (de zee), dus voor wie niet kan kiezen is dit de gulden middenweg. Uiteraard geen horecadijken die zee, strand en duin van hun natuurlijke aard ontdoen; hier worden dijken nog echt gebruikt waar ze voor bestemd waren, namelijk het tegenhouden van het water, en daar kunnen ze er ter plaatse duidelijk wat van. De horecagelegenheden bevinden zich hier her en der verspreid in de pittoreske dorpjes die nog grotendeels hun eigenheid hebben bewaard, terwijl op het natuurlijke strand enkel hier en daar wordt herinnerd aan de menselijke aanwezigheid door strandpaviljoenen die in de zomer natjes en droogjes moeten verzorgen (en in het winterseizoen dan wel weer maar sporadisch open zijn, of helemaal niet).

Onderdak vonden we in de al even pittoreske Villa Magnolia, een bed & breakfast / boetiekhotel in het voormalige 100-jaar oude buitenverblijf van een adellijke familie, dat kort na de tweede wereldoorlog ook nog even dienst had gedaan als tuinbouwschool. Dat laatste liet zijn sporen nog na in de prachtige tuin met hoekjes en kantjes waar duidelijk over nagedacht was, en waarin de tuinman met merkelijk meer goesting en kennis van zaken aan het werk ging dan wij bij ons thuis. We kregen de meest prominente kamer met balkon in het midden van het huis die uitzag over de inrit van het hotel, en die je in de zomer de garantie op een voormiddag zon biedt (bij beschikbaarheid van voornoemde, uiteraard). Een bijzonder vriendelijke ontvangst door een aardige jongeman, die ’s morgens ook garant stond voor het goedgevulde ontbijtbuffet in de orangerie in de tuin, en ervoor zorgde dat geen van de gasten wat tekort kwamen.

Na het eerste avondmaal in een meer dan behoorlijk plaatselijk Italiaans restaurant Piccolo Mondo (beperkte kaart en dus alles kraakvers), trokken we er de volgende morgen op uit om te gaan “uitwaaien” op het strand. Het werd niet alleen uitwaaien; “uitregenen” ware een betere term geweest. We waren net op weg door het bos richting strand, toen de matige motregen steeds indringender vormen begon aan te nemen. In ons kinderlijk en recreatief enthousiasme over het wandelen en het uitwaaien hadden we het natuurlijk niet nodig gevonden om ons te voorzien van een paraplu; dat staat niet alleen oncool, maar is bovendien bij hevige wind op het strand niet bepaald praktisch. Waar we echter niet op voorzien waren, was dat onze jassen blijkbaar al een tijdje geen busje “imperméable” hadden gezien, en veeleer bestemd waren voor hevige koude dan voor striemende regen. Bovendien sijpelde één en ander door op de onderliggende jeans, dus korte tijd later waren we gereduceerd tot twee hoopjes ellende die eruitzagen als verzopen kluten. Gelukkig bracht een redelijk droge en warm aanvoelende wind enig soelaas, en konden we toch nog onder gunstige omstandigheden een strandwandeling maken. Terug in de Manteling namen de bewolking en de neerslag echter terug toe, waardoor we toch weer doornat in de Villa Magnolia toekwamen.

Na de droogrust (want extra jassen hadden we uiteraard ook niet bij op zo’n kort weekend) – gelukkig bleef de verwarming de hele dag aanstaan in de kamers, en waren er ook de nodige voorzieningen voor warme dranken – konden we op zoek naar enige versterking van onze innerlijke mens, om ons verzopen temperament terug wat op te krikken. Omwille van de regen en de plaatselijke schoolvakantie (die ongetwijfeld garant stond voor een grote toeloop) lieten we het Terra Maris-bezoekerscentrum voorlopig links liggen, en deden dan maar een toertje in Domburg, dat wat meer horeca bood dan het stille Oostkapelle, waar we ons bij de lunch dan maar verdiepten in onder meer de geschiedenis van Hertog Jan.

Tijd voor het grotere werk dan. Wat de Zeelanders na eeuwen hadden bereikt om het water buiten te houden moest van dichtbij eens worden bekeken, zeker als het op Discovery Channel een aparte topic krijgt onder de noemer “Extreme Engineering”, en het zomaar voor het bekijken ligt op nog geen twee uur rijden van thuis. Jammer dat het voormalige “werkeiland” Neeltje Jans met zijn recreatiepark nu vooral het middelpunt is van deze grote ingenieuze werken, want als we de commentaren van de (vooral buitenlandse) bezoekers moeten geloven is het niet echt de moeite waard, zelfs niet voor kinderen. Wij namen dus vooral eerder uitgebreid de tijd om tussen twee regenvlagen door onze ogen eens goed de kost te geven aan de rand van de stormvloedkering; voor een uitleg zouden we altijd later nog wel eens kunnen terugkomen. Na een korte rondrit voor de verdere verkenning van de kop van Walcheren en nog maar eens een diner in een plaatselijk restaurant was de nachtrust in de kussens van onze Villa zeer welgekomen.

De zondagochtend kondigde zich heel wat veelbelovender aan: de zeewind had de wolken uit de weg geruimd en er stond ons een stralende dag te wachten. We droomden van ontbijt op het balkon, maar kozen voor de veilige warmte van de orangerie en namen daarna afscheid van de Villa Magnolia, met de vage belofte om nog een keertje terug te komen.

Onze eerste zondagsstop was Westkapelle, waar we voor een herkansing van de vorige dag gingen op de immense dijk. Wat weinigen weten, is dat de geallieerden in 1944 ook hier een invasie uitvoerden om Zeeland en bij uitbreiding Nederland te bevrijden van de Duitse bezetter. Daartoe werd echter eerst de bestaande zeedijk gebombardeerd om het eiland onder water te zetten, om zo de bevrijding te bespoedigen. Het oogt tegenwoordig allemaal wat minder spectaculair dan de Normandische stranden, maar de nieuwe grote zeedijk is wel ideaal voor wandelingen dicht bij de branding.

We trokken verder naar Vlissingen om een bezoek te brengen aan het MuZEEum; een klein maar leuk museum over en rond scheepvaart in Zeeland, met momenteel een tijdelijke tentoonstelling rond de Middelburgse kunstenaar Han Reijnhout. Voor de rest bleek Vlissingen niet veel soeps; naast het MuZEEum bleek alleen een wandeling op de Oosterscheldedijk het hoogtepunt van de stad. Sinds de opening van de Westerscheldetunnel in 2003 en het beperken van de vroegere veerdienst uit Breskens tot voetgangers en fietsers, schijnt Vlissingen veel van zijn passage en daarmee ook pluimen verloren te zijn. Hopelijk voor de stad is het in het zomerseizoen anders, maar wij besloten dat we genoeg gezien hadden en begaven ons maar terug in zuid-oostelijke richting.

Echter niet zonder even om te rijden langs het illustere Yerseke, in Vlaanderen vanaf de zomermaanden vooral bekend voor zijn schier onuitputtelijke aanvoer van mosselen in alle formaten. Maar Zeelands Roem is er ook gekomen voor de kweek van oesters en zelfs voor haar Oosterscheldekreeft. Omwille van het late uur beperkte ons kortstondig bezoek zich tot een culinaire afsluiter van het weekend, en we lieten ons helemaal gaan in De Branding. Toch jammer, dat de Belgen hier niet meer moeite voor gedaan hebben...