Tuesday 13 December 2011

O kom er eens kijken…

Sinterklaas had zijn geschenken nog niet uitgepakt, of hij voelde de hete adem van de kerstman alweer in zijn nek, daarin zwaar onder druk gezet door de Germanen en Scandinaven op kantoor, die zich al verlustigden in sneeuwlandschappen en allerhande pre-kerstgebak dat in de iets koudere landen in de aanloop van het katholiek-heidense feest al wordt bereid. Gelukkig waren er nog enkele Belgen op kantoor die de eer van de Spaanse Turk verdedigden, en niet van kerstaangelegenheden wilden horen, alvorens iedereen was voorzien van speculoos en appeltjes van oranje.
Ondertussen was ook de zwarte piet bij de Belgische politici volledig uitgeschoven, en werd er in no time een regeringsformatie afgehaspeld, nadat er de zekerheid was dat het wereldrecord regeringsvormen definitief binnen was. Dat, zowaar, al bedreigd wordt door Bosnië, waar het ook niet zo gezellig gaat. Als ze er niet uitkomen, halen zij daar op 26 maart het wereldrecord binnen. We mogen hopen dat het ­record toch maar bij ons blijft, want we weten allemaal waar het kan eindigen als ze er daar niet uitkomen... Dan loopt het bij ons de afgelopen 180 jaar al bij al nog tamelijk vlotjes.
Onze nieuwe premier di Rupo is momenteel de kop van jut bij zowel de linker- als de rechterzijde van het politieke spectrum en dat is – toegegeven – toch wel vrij eigenaardig vanuit zuiver ideologisch standpunt gezien. De realiteit is dat een regering die besparingen en lasten moet opleggen omdat niet alleen het land, maar heel Europa in een diepe crisis zit ten gevolge van de uitlopers van de bankencrisis met haar ongeoorloofd gesmos van centen, altijd de roede zal krijgen. En ook wat dat betreft loopt het bij ons – de Grieken indachtig bij wie zonder boe of ba zomaar plots twee maand loon wordt geschrapt op een onaangekondigd ogenblik, en die gedoemd zijn om 2000 jaar terug te keren in de tijd om in hun behoeften te voorzien – al bij al nog tamelijk vlotjes, als de train-de-vie van heel wat mensen onder de loep wordt genomen, al dan niet met eigen geld bekostigd.
Dat kon bibi nog voor het vertrek van Sinterklaas zelf vaststellen in O Restaurant in Brussel, plaats van een zowat tweemaandelijkse afspraak met vriendinnen. De zaak zat eivol, en dat op een doordeweekse, voorkerstelijke dinsdagavond. Het voordelige “Yeux Fermés”-menu zal daar zeker voor iets tussengezeten hebben, waarin wij ons met de ogen dicht lieten leiden door de chef. We zagen dat het goed was, en hadden op geen enkel moment het gevoel dat we in de zak waren gezet. (Ondanks de ééntalige website, verliep de bediening overigens ook in vlekkeloos Nederlands, nadat de gastvrouw had opgevangen dat we de enige Nederlandstaligen in de zaak waren, en wij toch af en toe onze bestellingen in het Frans doorvoerden.) Maar een diepe crisis? Daar hebben we in ieder geval niets van gemerkt; voor sommige mensen blijft Sinterklaas blijkbaar altijd rijden...
Sinterklaas

Friday 2 December 2011

It don’t mean a thing, if it ain’t got that swing

Gisteren zat ik haast ongeduldig met mijn ticketje in de hand te wachten om eindelijk naar Pieter Embrechts & the New Radio Kings te kunnen, die langs de Puurse Kollebloem fladderden. Ze zijn al een tijdje op tournee, en al ruim aan bod gekomen in de media, maar meer dan wat flarden van hun optredens, of hier en daar eens een streepje van hun muziek op Radio 1 was me nog niet ter ore gekomen.

Dat het enorm zou swingen, was al wel duidelijk, en ik begreep dan ook niet waarom de Puurse cultuurdienst de mensen op rijtjes plaatste in de theaterzaal, waar de bewegingsvrijheid tussen de stoelen nogal krap is. Aan het begin van dit jaar hadden de Bornemnaars al hetzelfde gelapt met de Motown Tour in Ter Dilft, en nu was het dus weer van dattem. Misschien hebben de Klein-Brabantse cultuurmensen niet zo’n hoge pet op van swingende muziek of mensen…

Maar swingen deed het in ieder geval. Het enige wat erop zat was dan maar te zitten meewiegen op de zetels. Nu is Pieter Embrechts op zichzelf al wel een bijzonder smakelijke jongen en zeer vriendelijk voor het oog – getuige het grote percentage kirrende vrouwmensen in de zaal, al dan niet voorzien van een onvrijwillig meegesleurde wederhelft – die niet alleen de boel met Witzen en andere spitsvondige oneliners aan elkaar praatte; hij was dan ook nog eens vergezeld van een legertje hoogstaande muzikanten, die alleen in lengte voor hem moesten onderdoen. Ze putten uit een reeks hits die soms relatief recent waren, tot zo oud als verschillende leden uit het publiek samen – een variatie die je overigens ook in het publiek zelf terugzag – en maten die een vrolijk jaren ‘50 big band-jasje aan, waar sommige andere in het publiek aanwezige muzikanten welhaast jaloers op waren.

Ergens 3/4 in het optreden vond de band het welletjes geweest, en werd er aangedrongen op een stand-up publiek voor het vervolg, een verzoek waar de aanwezigen gretig op ingingen. En aldus werd er eindelijk een beetje meegeklapt, –gezongen en –gedanst, zij het dan binnen de lijntjes van de zetelrijen. Een bijzonder leuke avond, met alweer een aanbeveling voor mijn blogvolgers – en in het bijzonder de vrouwelijke – om met onmiddellijke ingang op zoek te gaan naar kaarten voor een volgende optreden. Zorg wel dat u in een dansfähige zaal terechtkomt, want dit is toch geen optreden om erbij te staan of zitten en ernaar te kijken.

Paul Anka heeft alvast het goede voorbeeld gegeven en aangetoond dat de bron voor liedjes om in dit genre te brengen schier onuitputtelijk is…

Oudere bloglezers, vergeet Francis Bay en Freddy Sunder: nu is er Thomas De Prins en zijn New Radio Kings!

Monday 28 November 2011

Where have all the flowers gone

Heel Europa houdt niet gewoon telkens de adem in bij elke kik die Merkel of Sarko geven, maar begint nu stilaan op een astmatische patiënt te lijken, en op kantoor swingt het werk de pan uit, want iedereen wil nog maar eens een mening van deze of gene economist, ook al hebben de afgelopen drie jaar nu toch al wel duidelijk gemaakt dat die meningen er schijnbaar weinig of niks toe doen. Dat in België schoorvoetend naar een regeerakkoord wordt toegewerkt kan nog maar op weinig aandacht van de bevolking rekenen, en het feit dat zowel de liberalen en de werkgevers, als de socialistische vakbond het begrotingsvoorstel van Di Rupo al bij voorbaat afschoten, deed al evenzeer vragen rijzen over de dossierkennis en de verborgen agenda van de schieters van beide zijden, als over het begrotingsvoorstel zelf. Volgt er eigenlijk nog iemand? Ondertussen wordt met veel bravoure elk stapje en elke vordering in het regeringsvormingsproces van de daken geschreeuwd alsof er weer een gunst werd bekomen – zou het eens geen tijd worden? – maar wordt het ook stilaan steeds duidelijker dat wij allemaal de rekening gepresenteerd zullen krijgen, op alle mogelijke vlakken.

Want wat ook schrijnend duidelijk wordt, is dat ondanks de natuurrampen, de (in welke zin dan ook) exotische temperaturen, de droogtes of net heel waterige wantoestanden, er geen enkele, maar dan ook nog geen halve zin, aan de vermindering van de broeikasgassen of milieuvriendelijke maatregelen zal worden besteed. Wel integendeel, nadat op het Vlaamse niveau ons Freya iedereen al had laten verstaan dat het maar om te lachen was met die centen voor de zonnepanelen en alleen diegenen die onmiddellijk mee waren met de grap ervan konden genieten, blijken ook nu op het federale vlak de centen voor groene wagens terug te worden ingetrokken. De meer kapitaalkrachtigen en/of bezitters van een bedrijfswagen zullen dus bij elke pedaaltrap gewoon verder de benzine aan 20 liter en de CO²-uitstoot aan 300 g/km de lucht in kunnen spuien, terwijl de minder kapitaalkrachtigen verder zullen moeten blijven puffen met hun oude aftandse diesel, in afwachting van de volgende vervuilende tweedehandswagen... “Het milieu” zal in België voortaan opnieuw als enige betekenis de respectievelijk Italiaanse, Russische, Bulgaarse of Armeense maffia hebben; “de familie” (u weet wel, die kleine mensjes voor wie de ouders van nu de aarde moeten bewaren) eveneens. In diezelfde trend van ongeneerd doodnegeren nam overigens – zo bleek uit een voetnoot tijdens het radiojournaal vanmorgen tussen de intresten en de ratings door – vandaag ook de klimaattop van de Verenigde Naties een aanvang, die zelfs bij de vermelding in de marge ook al slechte punten kreeg toebedeeld en onder een slecht gesternte achter de dunne ozonlaag van start ging, kwestie van al bij voorbaat de zaken te minimaliseren en te laten uitschijnen dat het er toch allemaal niet zo erg toe doet. Laat die centen en die bankreetings nu toch maar eens het belangrijkste op aarde zijn. De opwarming van de aarde, het smelten van de ijskappen, de bodemerosie, wateroverlast, enz. zijn voor de heersende politieke klasse schijnbaar zo relevant als een fleecedekentje voor een cactus in de woestijn. Als de kinderen van nu later willen zien hoe de aarde er ooit uitzag, moeten ze maar een DVD’tje van de BBC insteken. Hebben ze meteen ook iets te doen, als ze moeten binnenblijven omdat het water tot aan de keukendeur staat.

Monday 21 November 2011

Nowhere near my heart

Het voordeel van een cultuurabonnement dat je in juni aankoopt voor de volgende herfst en winter, is dat je goed op voorhand weet waarmee je vrije tijd op bepaalde avonden zal ingevuld zijn. Het nadeel is dan weer dat er gewoonlijk nog heel wat dingen bijkomen achteraf, zodat er wel al eens een opstopping kan ontstaan in je weekuiteinde, en je eerder moe dan uitgerust aan het weekend, dan wel aan de volgende week begint.

Donderdagavond mochten we zo weer op appel bij Braakland/Zhebilding, die ons het voorbije cultuurseizoen al betoverden met hun bijzonder muzikale versie van Dwaallicht, met Warre Borgmans. Dit keer was het de beurt aan “Adem” met Kris Cuppens, een door de acteur ook eigenhandig geschreven tekst over ziek worden, vergankelijkheid en met name de situering van dat alles in de grootsheid van het heelal. Of hoe je als terminaal zieke meteen ook wordt geconfronteerd met je eigen nietigheid in de orde der dingen, met alleen je familie en vrienden om die teniet te doen. De naam van Kris Cuppens deed aanvankelijk niet onmiddellijk een belletje rinkelen, maar zijn gezicht kwam wel bekend voor van één of ander sporadisch optreden in een Vlaamse TV-reeks. De BV-spotters in de rij achter ons maakten de rest van de zaal – uiteraard als het stuk al een eindje bezig was en iedereen er zijn aandacht trachtte bij te houden – kond van dat het ging om een voormalig rolletje in “Heterdaad”, wat een korte “aha-Erlebnis” opleverde bij de herinnering aan de nogal brutale journalist die hij daarin neerzette. Ik neem aan dat de heer Cuppens wellicht liever wordt gezien als een begenadigd film- en theateracteur, en –schrijver, dan als een bijrolletje in een niet zo denderende Vlaamse TV-reeks die wellicht diende voor het tijdelijke zout over de patatten.

Welaan dan, afgezien van het feit dat de zaal niet tot barstens toe was gevuld – het stuk is tevens nogal zwaar op de hand en pakte de toeschouwers meer dan eens op de ‘adem’ – kan ik alleen maar ontzag hebben voor iemand die een dergelijk stuk uit zijn pen kan schudden, met alle actuele elementen die erin vervat waren, en die kan verweven in het familiale aspect. Veel van de sfeerschepping gebeurt, zoals altijd bij de Braakland Boys, door de muziek die à la carte bij het stuk wordt geserveerd, ditmaal, naast de lekkere Ephraïm Cielen, o.a. voor rekening van de Laïs girls, die daarbij beter uit de hoek kwamen dan bij hun laatste eigen optreden. Een pakkende voorstelling, voor wie ook van ander theater houdt, waarbij de pap niet in de mond wordt gegeven.

  
And now for something completely different… Vrijdagavond was het uitkijken naar “Proefstuk”, wat aanvankelijk werd aangekondigd als een ‘ludieke kookkwis’, wat mijn zus en mijzelf zo deed watertanden dat we ons onmiddellijk inschreven. Er werd ons een kwis beloofd met proevertjes, praktische proeven en nog meer van dat fraais, rond ‘streekgerechten en ingrediënten eigen aan onze streek’. Het kookboek van de Boerinnenbond werd al klaargelegd als potentiële leerstof, want ik vermoedde dat het dit keer wel wat verder zou gaan dan het gebruikelijke onderscheid tussen ‘larderen’ en ‘barderen’, of de ingrediënten van een Hollandaisesausje in andere kwissen. Zowat 4 dagen voor de kwis werden we er nog eens aan herinnerd, en werd er aangekondigd dat het vooral zou gaan over de ‘brede toeristische regio’ Scheldeland en zijn specialiteiten. Die ‘brede’ regio zou echter ook de Bloemenstreek, de Faluintjesstreek, het Meetjesland enz. bestrijken; streken waarvan sommige mij niet alleen onbekend in de oren klonken, maar bovendien werd het culinaire aspect al danig naar de achtergrond verdrongen, met uitzondering van de kookwedstrijd voor de twee finalisten van de kwis. Uiteindelijk bleek dat de organisatoren met ‘de brede toeristische regio Scheldeland’ doelden op zowat heel Oost-Vlaanderen en Klein-Brabant, van het Willebroekse tot het Gentse Zeekanaal, waardoor de vooropgestelde eigen streek toch wel een zeer rekbaar begrip bleek. Maar geen nood; alle toeristische websites van hier tot in Gent maken maar al te graag melding van alle culinaire exploten uit hun streek, zodat ik toch de kans schoon zag om mij een paar uur voor de kwis gauw enkele benamingen eigen te maken, nog steeds in de veronderstelling dat de rest van de ‘ludieke’ ervaring (zoals aangekondigd) zou draaien rond de praktijkdemonstraties ter plaatse.

Edoch, niets van dat alles. Toen de kwis al ruim 2 reeksen ver was, begon het ons te dagen dat het culinaire beperkt zou blijven tot de hapjes die bij hoge regelmaat werden gevoederd aan alle deelnemers, door de leerlingen van het Opleidingscentrum Merchtem, en dat het dus veeleer een demonstratie was van hun kunnen en ons proeven. Nadat we er al waren achter gekomen hoe het stadhuis van Wetteren eruitzag, wie deze of gene sluis in de Gentse Kanaalzone had gebouwd, hoeveel veren er zich op de Schelde tussen Hamme en Baasrode bevinden, wat de benamingen ervan waren, hoe de veermannen heetten, hun kinderen, vrouwen, boten, enz., bleek steeds meer dat de ‘eigen streek’ in deze kwis al even ver van ons bed was dan het culinaire aspect, dat zich haast beperkte tot het lievelingsgerecht van Luc van Jeanneke van Louis van Suske de veerman. Niks geen vragen over Blaasveldse Broekventjes, voorbeelden van palingbereidingen, cuissontechnieken of andere dingen van wat we tot nu toe geleerd hadden. Behalve de hapjes die uiteindelijk tot in den treure werden rondgeleurd (omdat iedereen welhaast voldaan was), had dit niets te maken met enigerlei culinaire kwis, en al zeker niet uit eigen streek. In feite kan het optreden van de folkband Axent nog tot één van de hoogtepunten gerekend worden. Enkel de apotheose, waarbij de 2 finalisten een keuze mochten maken uit in de achterkeuken aanwezige ingrediënten, die ons bij aanvang allemaal waren gedicteerd, en zo tegen de klok van elven nog moesten beginnen met het bereiden van een varkenshaasje of een stukje vis, vermoedelijk om achteraf tegen elkaar op te worden beoordeeld, droeg het enige culinaire aspect in zich.

Maar tegen die tijd hadden wij onze kar al lang gekeerd in de richting van onze schromelijk vergeten eigen regio Klein-Brabant. Voor ons voorlopig geen twijfelachtige cuisson meer.

Tuesday 15 November 2011

Looking East

Voor hardwerkende bedienden is Wapenstilstand eveneens de laatste dag vrijaf voor de kerst, en al bij het begin van elk jaar, als alle feestdagen in de agenda’s worden genoteerd om reikhalzend naar uit te kijken in professionele komkommertijden en lange verlofloze periodes, wordt gehoopt dat hij ook weer aan een weekend kan geplakt worden, al dan niet mits een brugdag, om zo de laatste rechte lijn naar de kerst goed uitgerust aan te vatten. In sommige sectoren is het aantal verlofdagen nu eenmaal iets schaarser dan in andere, en de inspanningen die we ons moeten getroosten in de kerstperiode zijn niet te onderschatten.

Van het westelijk front geen nieuws, dus trokken wij oostwaarts, en daar bleek het tamelijk druk te zijn; we waren niet de enigen die eens veenhoogte kwamen nemen in de baraque. De baraque van deze gelegenheid was de Jeugdherberg van Malmédy, bezuiden de weidse vlakten die het dak van België vormen. De aandachtige lezer zal zich wellicht nog herinneren dat wij ons elk jaar een lidkaart aanschaffen van de Vlaamse JeugdHerbergen, “voor-het-geval-dat”, om onverwacht en ongedwongen nieuwe oorden op redelijke rijafstand te kunnen bezoeken zonder dat onze koopkracht daarbij inboet. En wat wil het geval nu: bij elke jaarlijkse lidkaart krijg je een kortingkaart voor een verblijf in eigen land, waardoor met één verblijf binnen ’s lands grenzen één lidkaart al zo goed als helemaal is terugverdiend. Bovendien hadden we het plan opgevat om eens een stevige wandeling (of twee) te maken om de toestand van ven en bos te gaan waarnemen, en laat de Hoge Venen daarin nu net een signaalfunctie bekleden. Dat we daarnaast gastronomisch eens wild tekeer wilden gaan, is daaraan uiteraard totaal ondergeschikt.

De jeugdherberg, die letterlijk op de Hoge Venen is gelegen, herbergde bij aankomst een groep kirrende 60-ers, die al vrij diep in de Malmédy Brune en de Bellevaux hadden gekeken; het gedeelte “jeugd” werd door ons ingevuld, ook al sliepen wij, in tegenstelling tot de meerderheid, dan wel op onze eigen tweepersoonskamer. Malmédy liep over van het volk, en zo ook alle etablissementen, waar voornamelijk Kempisch, Limburgs en West-Vlaams werd gesproken; iets vinden om te eten zonder reservering bleek dus nog niet zo eenvoudig. Uiteindelijk werd onze honger Italiaans gestild aan het allerlaatste tafeltje van restaurant Pocco Pazzo.

Op zaterdagochtend hadden we afspraak op het Kasteel Reinhardstein, waar je het grootste gedeelte van de tijd voor een gesloten poort staat, zoals bibi al zo’n keer of drie in dit leven mocht ervaren. Via voorafgaandelijke afstemming had ik mij echter vergewist van de exacte openingsuren, zodat we eindelijk ook eens de keerzijde van de toegangspoort konden zien. Reinhardstein, dat bij nader inzien eerder een nogal megalomaan project uit 1969 bleek te zijn van ene Professor Van Overloop die iets te hard zijn best deed om de frustraties dat hij niet tot de adel behoorde te compenseren met de opbouw van deze tot dan vervallen burcht, om aldus voor de rest van zijn dagen kasteelheer te kunnen spelen, bleek langs de buitenzijde overigens veel meer de moeite dan aan de binnenkant, waar de nogal kleine ruimten waren volgestouwd met enkele geschiedkundige artefacten, maar grotendeels retrokitsch, waaraan door de gids historisch incorrecte verhalen werden verbonden die hardnekkig de eeuwen der tijden overleven, doorgaans tot vermaak van de min 12-jarigen. Dat de heer Van Overloop bij alles zijn “rechterhand” betrok – die bovendien nog steeds de ticketjes verkocht aan de ingang en woonachtig was in het bijhorende baljuwhuis – aldus nog de gids tot in den treure, dat hij toestemming had gekregen om onder zijn burcht te worden begraven in een soort van grafkeldergrotto, en zijn rechterhand na diens leven graag naast zich in de grotto zag terechtkomen, in combinatie met het feit dat hij bij leven een vrij arrogante en autoritaire persoonlijkheid scheen te zijn en dat het kasteel een aantal potentiële folterartefacten bevatte, deed ons een wenkbrauw optrekken en onze fantasie op hol slaan in verband met ’s heers ware aard, alsook die van zijn rechterhand. (Vermits de gids overal “zijn rechterhand” ter sprake bracht, leidde dat overigens nog meer tot hilarische bedenkingen, zoals bv. in haar uiteenzetting ter hoogte van de eetkamer “hier nam Professor Van Overloop zijn maaltijden...” [en...]). Maar alle gekheid op een stokje, voor liefhebbers van middeleeuwse kastelen die het niet al te nauw nemen met historische correctheid: een aanrader. Al was het maar voor de buitenfoto's.



De namiddag bracht ons op de Hoge Venen, waar we van prachtig weer konden genieten, en via een iets uitgebreidere tocht vanop Mont Rigi over de Baraque Michel, langs het Croix des Fiancés en terug langs het bos, de verschillende biotopen van de Hoge Venen konden ervaren, waar zoveel volk was, dat het wel leek of er een wandelrally aan de gang was.




’s Avonds hadden we voor alle zekerheid een tafel gereserveerd voor onze wildexploten, en gelukkig maar, want de meeste etablissementen zaten door het lange weekend overvol. In Plein Vent werden we goed ontvangen en mochten we aanschuiven voor wat de Grand Veneur op tafel bracht na het voorgerecht: een succulent stukje reerug dat smolt op de tong, mit Beilagen, zoals ze dat in dat andere stukje Oostkantons wel eens plegen te zeggen.

Op de terugweg van de Hoge Venen, en de hele zondagmorgen – tijdens onze volgende wandeling in de heuvels en bossen rond Malmédy zelf – waren we trouwens voor de allereerste keer getuige van de grootscheepse trek naar het zuiden, en we kunnen garanderen dat die benaming geen onderschatting was: zolang het licht bleef op zaterdagavond, en van bij het ochtendgloren de volgende dag werd de lucht doorkliefd met letterlijk duizenden ganzen die in wisselende V-formatie van enkele tientallen tot verschillende honderden, onder het luid kwekken van instructies aan elkaar, in een rechte lijn richting zuiden trokken. Een bijzondere ervaring, en niemand die ze ongelijk kan geven...



Ons laatste Oostkantonees exploot was een ritje langs de Brouwerij van Bellevaux, waar het drukbezochte terras verleidelijk in de volle namiddagzon lag, en we niet konden wachten tot het georkestreerd bezoek van 16 uur om het gezelschap van een blonde, een brune en zelfs een black op te zoeken, tot de zon weer achter het brouwershuis verdwenen was. Met de kelen voldoende gesmeerd kuisten we onze schup af om de terugweg aan te vatten. De laatste stop – meer uit nieuwsgierigheid en vooral om de tijd tot het definitieve afsluiten nog wat te rekken – in het centrum van vergane glorie Spa, was het vermelden niet waard. De Oostkantons staan er kilometers boven.

Overigens herhaalde Karl-Heinz Lambertz vanmorgen op Radio 1 zijn pleidooi voor een volwaardig vierde Duitstalig gewest. Mocht het niet lukken, dan mag wat mij betreft altijd een eventuele Anschluss met Vlaanderen worden besproken. Dan zouden de Hoge Venen alvast toch ook een klein beetje van ons zijn.

Wednesday 2 November 2011

Walking with a ghost

Voor wie eind oktober al stilaan begint uit te kijken naar de aanstormende kerst, en daarbij Sint Maarten en Sinterklaas spijkerhard uit de weg duwt, is er tegenwoordig nog een ander heidens feest, tot menig volksvermaak. Enkele jaren geleden nog beperkt tot de sporadische pompoen aan één of andere voordeur, lijkt “All Hallows Eve” nu ook volledig uitgegroeid tot een najaarsalternatief voor vastenavond, met alle Keltische en heidense rituelen die daarbij horen, zoals zich verkleden en het huis optuigen met allerlei prullaria. Of hoe mensen toch altijd manieren zoeken om de dood uit hun leven te verjagen (en daarvoor handenvol geld uit te geven waardoor de Chinese economie nog beter gaat draaien).


In de aanloop naar 1 november leken de activiteiten van de voorbije week in dezelfde sfeer van voornamelijk dode mensen te verlopen. Op woensdagavond hadden we de zowat laatste tickets bemachtigd om Tom Lanoye in de Stadsschouwburg van Leuven zijn persoonlijke versie te zien geven van “Sprakeloos”, maar dan wel op de planken. Het boek was op zich al een pageturner – toch voor wie voorbij de eerste 200 bladzijden over zijn persoonlijke writer’s block geraakte – maar de vertolking van het verhaal als monoloog op de planken door de auteur zelf is al evenzeer de moeite, en maakte het publiek bijzonder stil. Op die ene dame na dan, die haar hoestbuien niet onder controle kreeg, wat Lanoye – die zei wat wij allemaal dachten – uiteindelijk toch de opmerking ontlokte dat ze van geluk mocht spreken dat hij Jan Decleir niet was. Lanoye probeert als een volleerd acteur de grote lijnen van het verhaal over de aftakeling van zijn moeder over te brengen, inclusief grappige wendingen en personages, zodat het toch niet te zwaar op de hand is, en ook voor de toeschouwers die het boek vooraf niet hadden gelezen, goed te volgen. De hele zaal zat stilletjes te luisteren, en het verhaal vloog aan ons voorbij. Dat we net gingen kijken op een moment waarop er veel verkoudheden heersten, en de zaal dus door veel gekuch werd geplaagd, en daarenboven de laatste stoeltjes in de engelenbak van de schouwburg hadden, die bij de minste beweging vervaarlijk gingen kraken zodat alle hoofden in je richting werden gedraaid (zeg, en dat kuchende mens dan?), en Tom Lanoye nog petieteriger leek dan hij in werkelijkheid al is, werd dan weer een beetje goedgemaakt door de sponsoring van De Koninck (of liever, sinds vorig jaar onze plaatselijke brouwerij Moortgat), van een gratis bolleke Koninck voor elke toeschouwer tijdens de pauze. Het gebrek aan logistieke coördinatie zorgde er echter voor dat de ware toeloop op de bollekes begrijpelijkerwijze ongecontroleerd en chaotisch was, waardoor iedereen het bemachtigde vocht in sneltempo door z’n keelgat diende te persen toen we werden gesommeerd voor het vervolg van het stuk, maar daar kon Tom Lanoye natuurlijk niks aan doen...

Zaterdag ging het theatrale feest verder; in de eigen Kollebloem speelde de langverwachte voorstelling van “Achter de wolken”, met de éminences grises van het Vlaamse theater en de televisie Chris Lomme en Jo De Meyere. Beide acteurs, die niet zo lang geleden persoonlijk ook afscheid hadden moeten nemen van hun levenspartner, waren perfect op elkaar ingespeeld in dit stuk over verlangen, afscheid nemen, en missen. Hoewel de eerste perscommentaren deden uitschijnen dat het een ernstig stuk was, waarin de twee acteurs bovendien naast elkaar speelden en elk hun eigen ding deden, bleek het in werkelijkheid een al even boeiend verhaal als dat van Tom Lanoye, dat de zaal eveneens deed verstommen. Het samenspel van de twee theatergrootheden liep integendeel perfect gesmeerd, had verschillende grappige aspecten, en deed het publiek zodanig verstommen dat het amper durfde ademhalen en na afloop niet goed wist of het wel mocht applaudisseren om de stilte niet te doorbreken. De hoofdpersonages kregen alsnog een lang en deugddoend applaus. Wie het zelf wil meemaken zal zich al naar ergens in West-Vlaanderen of het verre Limburg moeten reppen. (Of naar Leuven, maar vergeet dan geen smeerolie voor de stoeltjes in de engelenbak.)

De laatste maandag van oktober is traditioneel de dag van de Willebroekse jaarmarkt, en laat dat nu toevallig dit jaar samenvallen met Halloween: overdag was het al erg, maar tegen de tijd dat we ’s avonds naar het jaarlijkse vuurwerk gingen, waren sommige figuren al voorzien van het allerlelijkste mombakkes, al dan niet mits zelf de brouwerij Moortgat te sponsoren in menig plaatselijk herberg. Gelukkig was het door de tijdsverandering vroeger donker, en werd onze aandacht volledig opgeslorpt door het prachtige, halfuur durende vuurwerk. (De Willebroekse belastingbetaler weet in ieder geval wél waar zijn belastingen naartoe gaan.)

Voor wie overigens niet genoeg kan krijgen van feesten met doden en spelen met lucifers, is er nu zaterdag, zoals elk jaar op 5 november, Guy Fawkes Day en Bonfire Night, dat totnogtoe vooral in Groot-Brittannië wordt gevierd. Maar de Chinezen zitten ongetwijfeld al te broeden op nieuwe prullaria om ons onze laatste euro's afhandig te maken...

Tuesday 25 October 2011

Killing me softly

De herfst is nog maar goed begonnen, of het is al van dattum: sinds vorige week zitten neus en oren om de beurt dicht. Je snuit je neus, die aanvoelt alsof je een hele dag lijm hebt gesnoven, ook al komt er niks tevoorschijn dan een vaag straaltje water en schuurt het papieren zakdoekje zo vaak langs je neusgaten, dat je er begint uit te zien als een half-verzopen Roodneuszalm. Op het moment dat je blaast, bedenk je dat je dat niet had moeten doen, want het snot verplaatst zich op dat ogenblik trompetgewijs richting oren, of het voelt althans toch zo aan, waarop je beurtelings geeuw- en blaasbewegingen moet maken met toegeknepen neus, waardoor je eruitziet als een wanhopige vis op het droge. Of gewoon als een idioot met een tic nerveux. Na enkele dagen blijkt het hele zootje zich dan neerwaarts te verplaatsen, waardoor er ’s ochtends niet veel meer uit je stembanden tevoorschijn komt dan het gekweel van een gekeeld varken, dat na enkele koppen warme thee-met-honing-citroen-rum-enweetikwatnogallemaal  (de raadgevingen van omstaanders zijn legio, maar je krijgt er gewoonlijk alleen een overladen maag van) enigszins “verbetert” en vervangen wordt door het gekrijs van een heks die over haar toeren is. (Tegen dan ben ik gewoonlijk ook al over mijn toeren.) Uiteraard komt er een hele batterij chemicaliën aan te pas, al was het maar om de toestand enigszins te verlichten, want voor volledige genezing moet je toch alle ongemakken uitzitten en uitzweten.

Gelukkig is dit euvel een natuurlijk verschijnsel en bovendien van voorbijgaande aard, wat de mensen met longvliesontsteking die in en om Kapelle-op-den-Bos zijn opgegroeid niet kunnen zeggen. Gisteren is voor onze regio één van de ongetwijfeld meest spraakmakende processen van start gegaan dat werd aangespannen tegen een bedrijf. Vooral spraakmakend in eigen regio, omdat het bewuste Eternitstort waarvan sprake in de rechtszaak bij de generatie van onze ouders onmiddellijk herkenning oproept. Heel wat mensen van die generatie die in de gemeenten langs het kanaal wonen of hebben gewoond, hebben op één of ander ogenblik hun weg wel eens gevonden naar de Eternitgronden, en heel wat van het afval werd weggesleept in deze of gene richting, waarbij de asbesthoudende producten hun weg vonden naar heel wat voor-, achter-, zij-, volkstuintjes, bloembedden, perkjes en veranda’s. Over de esthetische waarden van de producten zijn de meningen verdeeld – een ge- (of stiekem ver)kregen paard kan men moeilijk in de bek kijken – maar de gevolgen kunnen blijkbaar desastreus zijn voor de mensen die aan het asbeststof blootgesteld werden, ongeacht of dat nu heel hun werkend leven lang was, of slechts toevallig en kortstondig. Mensen die 30 jaar geleden bij Eternit werkten, zijn nu in veel gevallen al overleden, en verwacht wordt dat de piek pas de komende 20 jaar zichtbaar zal zijn, als ook de ziekteverschijnselen van alle omwonenden zullen uitbreken, van (toenmalige) kinderen die in en om het stort hebben gespeeld, asbest in hun handen hebben gehad, of misschien zelfs kortstondig vakantiewerk in het bedrijf hebben gedaan.

Maar de politiek-economische kracht van het bedrijf (omwille van werkgelegenheid in de regio) was blijkbaar zo groot, dat er een heuse omerta heerste, tot Eric Jonckheere met zijn verhaal naar het gerecht stapte. En wat bijzonder schrijnend is, zo bleek uit het nieuws van vanmiddag, is dat de burgemeesters van Kapelle en Willebroek, aan de rand van wiens grondgebied zich tot op vandaag nog steeds een beek bevindt die boordevol asbest zit en blijkbaar voor iedereen (dus ook spelende kinderen) vrij toegankelijk is, via de media proberen aan te tonen dat het “niet zeker is dat de beek zich op het grondgebied van de eigen gemeente bevindt”, en het met andere woorden “niet hun probleem is”. Of hoe een bedrijf politici in haar macht kan hebben; uiteraard komt dit hele verhaal ook bijzonder ongelegen met de aankomende gemeenteraadsverkiezingen, en de connecties met het bedrijf zouden wel eens in het gedrang kunnen komen als er kant moet gekozen worden, met de nodige politieke gevolgen.

Hopelijk kent het proces een voor de slachtoffers goede afloop (al is dat uiteraard relatief onder de gegeven omstandigheden). Wellicht iets om rekening mee te houden alvorens er wordt bespaard op de kosten voor de ziekteverzekering in de nieuwe begrotingsronde op federaal niveau.

Wie de nieuwsreportage op TV gemist heeft, kan de reportage van Humo deze week er eens op nalezen. En voor wie twijfelt aan het huidig financieel en economisch belang van asbest (dat volgens diezelfde bronnen "niet meer wordt gebruikt"), kan het artikel van i Watch News eens raadplegen. Toch maar opletten met die droge hoest, daar in de buurt van Kapelle, of Willebroek. De thee met rum zal niet volstaan.

Sunday 16 October 2011

The answer to everything

Kwissen is een aparte bezigheid, en kwisploegen vormen meestal een vaste kliek waar je maar moeilijk tussenkomt, met hun eigen geplogenheden en gewoontes, specialisaties en kennis. Zo apart en vast dat Bart De Pauw er inspiratie in zag voor een nieuwe soap. Zelf was ik ooit een niet onverdienstelijk kwisser in een semi-vaste kwiskliek die doorgaans de gelegenheidskwissen in het Klein-Brabantse aandeed, soms zelfs met uitzwervingen tot ’s Gravenwezel, Lier of Leuven om deze of gene organisator te plezieren, en met deelnames in de plaatselijke kwiscompetitie – al vergt dit laatste al ettelijke uren studie, op in de verste verte nog niet voor de hand liggende onderwerpen,  in de stijl van “Welke wijn dronk Stradivarius om de verkoop van zijn eerste viool te beklinken?”, wetenswaardigheden die je op een zaterdagavond niet zo onmiddellijk uit je mouw weet te schudden.

Als bij toeval kwam ik afgelopen vrijdag nog eens in zo’n kwisploeg terecht, bestaande uit enkele vriendinnen en voormalige kwisgenoten, die nog een man, of beter vrouw, tekort kwamen om deel te nemen aan de jaarlijkse Dameskwis van Zoektochtenclub Veertienbunders in Blaasveld. Als altijd bij kwisploegen werden de nodige contacten gelegd, e-mails verstuurd, goedkeuringen aangevraagd, alvorens er werd beslist dat bibi per uitzondering mocht aantreden bij “De Dwalende Lichtjes”. Niet dat deze kwisploeg bijzonder hoog scoort – doorgaans eindigen ze op kwissen ergens in de middenmoot, zo werd mij gezegd – maar deze gang van zaken is nu eenmaal typerend voor de ondoorgankelijkheid van het kwisweefsel, zelfs als het meer om de gezelligheid dan de kennis gaat. Ik was blij dat ik nog eens kon gaan kwissen; ettelijke jaren geleden was het bijna tot een indigestie uitgegroeid, met ploeggenoten die de vrijdagen én zaterdagen van één weekend wilden vullen met kwissen, en dat van september tot juni, wat het nog zwaarder en langdradiger maakte dan een doorsnee basketbalseizoen, om dan uiteindelijk regelmatig weer dezelfde antwoorden op dezelfde vragen te moeten geven, en achteraf met een fles wijn, een set keukenhanddoeken of een koffiekop-met-spreuk onder de arm nog verschillende uren na te kaarten en te discussiëren over de (wijze van) antwoorden op de voorbije kwis, niet zelden met vingerwijzingen naar wie bij zijn standpunt was gebleven waar het een verkeerd antwoord betrof, of een verkeerde voornaam had ingevuld waar alleen de achternaam was gevraagd. Juryleden werden op het matje geroepen waar er discussie was over het correcte antwoord; vragen en antwoorden werden minutieus bijgehouden; namen van concurrenten op een zwarte lijst geschreven; de snoodaard door wiens schuld je net op de tweede in plaats van de eerste plaats was terechtgekomen, en dus het artikel met foto in de plaatselijke Passe-partout misliep, werd een week lang scheef bekeken en als het kon op de reservebank geplaatst.

Deze dameskwis bleek een “ladies only” aangelegenheid te zijn, wellicht niet alleen om bovenstaande redenen; de exemplaren van de andere kunne werden enkel ingezet aan de kassa, de toog en de ophaling der antwoordbladen. De kwis verliep goed; onze antwoorden volgden snel op de vraagstelling, of werden, als ze niet snel volgden, toch regelmatig op de valreep nog gevonden door middel van brainstorming in de ploeg (dat overigens beter werkt dan bij een mannenploeg, waar het competitief individueel element van “ik-moet-scoren”, veel meer aanwezig is dan bij vrouwen, en sommigen nog liever hun tong afbijten dan te zeggen dat de andere – zeker indien van het andere geslacht – een goeie prestatie heeft geleverd). De hele omkadering van de kwis was ook erg vrouwelijk; niet alleen thee en frisdranken gingen goed van de hand (de Duvel aan onze tafel buiten beschouwing gelaten), maar ook allerhande snacks vonden hun weg in de zaal om de vrouwelijke kennishormonen op een hoger toerental te laten draaien. Dat de speciaal voorziene flessen cava gretig afname vonden, bleek uit het groeiende aantal decibels en bijhorende giechelstondes, dat steeds meer in crescendo begon te gaan naarmate de avond vorderde, waarbij het gekakel in de laatste reeksen meer dan eens de vraagstelling overstemde. Dat enkele van de vragen hun oorsprong vonden in de Kamasutra of menig artikel uit Flair, Feeling of Libelle, en er bij wijze van demonstratie een “drildo” onder onze neus werd gehouden, droeg daar uiteraard alleen maar toe bij.

Onze gelegenheidsploeg bleek – in tegenstelling tot het gros van de andere ploegen, waar de cava zonder twijfel zijn tol begon te eisen – steeds meer warm te lopen voor de eindspurt. Bij de laatste paar reeksen lieten we een vijftal ploegen achter ons die ons bij aanvang nog de weg versperden, om uiteindelijk op een respectabele derde plaats te stranden op een totaal van zo’n 36 ploegen. Gewoontes sterven uiteraard nooit uit, en er werd nog een vervolg gebreid aan de avond in een café aan het Willebroekse “pleintje”, doch zonder vingerwijzingen of oeverloze herhalingen van de vragen uit de reeks. Het bleek uiteindelijk voor iedereen een win-win-situatie: de ploeg was blij met mijn inbreng, en ik was blij dat ik nog eens had kunnen kwissen. De banden waren weer aangehaald, de contacten gelegd, de plannen gesmeed, en als het goed meezit zal mij in de nabije toekomst nog wel eens een keer om antwoorden worden gevraagd door De Dwalende Lichtjes, of een andere kwisploeg.

Wednesday 12 October 2011

Big hat, no cattle

Aaah...de herfst! Jaargetijde waarop de bladeren van de bomen in de tuin vallen met een even grote achteloosheid als die waarmee jonge (en oude) HR-snaken mij tot in den treure afwijzen voor jobs waarvoor ik naarstig en tijdverslindend gesolliciteerd heb, om ook in mijn loopbaan een nieuw seizoen aan te snijden. Het zou nochtans zacht kunnen, zoals bijvoorbeeld de omgevingstemperatuur die ons dezer dagen omarmt, maar neen, mijn 18 jaar professionele ervaring en – ondertussen schijnbaar belegen – masteropleiding worden snoeihard afgewezen en even achteloos platgetrapt als de gevallen bladeren op straat. Een mens zou haast gaan denken dat het leven niet begint bij 40, maar zonder tussenseizoen ook direct in die herfst is terechtgekomen.

Solliciteren en niet eens worden gevraagd naar een motivatie, achtergrond of persoonlijke uitleg van het hoe, wie, wat, waar, waarom, maar botweg genegeerd worden als een bedelaar of zigeunervrouw met een bosje bloemen, heeft namelijk een even onfrisse geur als de verschaalde pis die de stationsgangen vult. Vooral omdat er – althans volgens de media – een onverbiddelijke “war for talent” heerst, maar veel meer dan wat schijngevechten in de marge heb ik nog niet mogen ervaren. Advertenties waarop je reageert en waarvoor je vervolgens tot compost wordt gereduceerd (“we plaatsen u in onze wervingsreserve en zullen u contacteren als een nieuwe opportuniteit zich voordoet” – [NOT!]), verschijnen na enkele weken, soms maanden, gewoon opnieuw, alsof jouw vluchtige passage niet meer was dan een lastige najaarsmug die even een kortstondige ergernis vormde. Onverwijld verwijzen deze pseudo-psychologen hoogdravend naar de voorgestelde functie als een “opportuniteit”. Maar een functie waarvoor men het onderste uit de kan wil halen en het maximum aan vaardigheden wil invullen met een minimum aan kosten noem ik niet bepaald een opportuniteit. (Ik ben toch niet gek!)

Nog volgens de mediamarkt zou mijn status als kandidaat er zienderogen op vooruit gaan als ik mijn kandidatuur voor jobs zou stellen via Twitter. Daar kan ik alleen het volgende op antwoorden: mijn marktwaarde laat zich niet beschrijven in 140 tekens. Heus niet. Evenmin zal ik mijn rating verlagen om de markt ter wille te zijn, in de hoop als dusdanig opnieuw een afzetgebied te vinden. In dezelfde functie blijven, maar elders? Een break-even is toch geen winst !?

Voorlopig blijf ik nog even aanmodderen, hopend dat de herfst gauw weer voorbij is, of dat er toch af en toe minstens een straaltje zon doorbreekt. (Afgelopen zaterdag gebeurde dat overigens even in De Kollebloem in Puurs, waar An Nelissen van jetje gaf met de voorstelling “Zus (Heden geen porno)”; een hartverwarmende aanrader.) Aan de recruteerders die het zogenaamd lastig hebben om kandidaten te vinden kan ik alleen maar opmerken: you only get what you give. [Applaus. Gordijn. See you at the afterparty.]


Wednesday 5 October 2011

The Worker


8u02, Puurs* (voorziene vertrektijd): “De trein naar Leuven heeft enkele ogenblikken vertraging.
8u10, Puurs*: “De trein naar Leuven van 8u02 komt zodadelijk aan op spoor 2.
8u30, Mechelen*: “De trein naar Brussel-Zuid heeft enkele ogenblikken vertraging.
8u42, Mechelen*: “De trein naar Brussel-Zuid van 8u02 komt zodadelijk aan op spoor 10.
*Naar keuze te vervangen door willekeurige NMBS-stations en tijden.

Afgezien van het feit dat de NMBS de termen “ogenblikken” en “zodadelijk” als uiterst rekbare begrippen hanteert (van soms minstens 10 tot 15 minuten), blijken de vertragingen dezer dagen ook weer schering en inslag. Sinds ik na mijn deugddoende vakantie het publieke vervoer weer dagelijks mag bezigen, ben ik nog geen ogenblik op tijd op kantoor aangekomen. Niet dat dat altijd een ramp is, met die flexibele en glijdende werkuren tegenwoordig, maar toch zijn vermoedelijk niet alle werkgevers even inschikkelijk voor wat betreft de rekbaarheid van de door de NMBS gebezigde begrippen, bedenk ik mij dan. Geen hond die het waagt om zo rond 9u15 tegen zijn overste aan de telefoon te zeggen “Ik heb enkele ogenblikken vertraging, maar ben zodadelijk op kantoor”, als hij verondersteld wordt op dat eigenste ogenblik en al sinds 8u45 stipt in de vergaderzaal te staan met de geüpdatete charts voor de vergadering van de raad van bestuur. (Overigens bedenk ik mij eveneens of het personeel van de NMBS ook “glijdende werkuren” kent, en of die bij aanwerving al na enkele ogenblikken, dan niet zodadelijk worden toegepast, doch dit terzijde.)

Daarenboven dient het openbaar vervoer per spoor met zo massaal veel (en steeds meer) volk te worden gedeeld, terwijl het rollend materieel nooit wordt aangepast, dat je niet alleen van geluk mag spreken als je nog een zitplaats bemachtigt – ik reis uiteraard in 2de klasse, unlike de vele ambtenaren die nochtans worden betaald met het belastinggeld van 3/4 van de rollende pendelaars; of zoals Fischer-Z het al zong: “second class and second best” – maar heden ten dage ook al blij mag zijn dat je je, met je billen tegen de ruit van de deur geperst, op één been aan de scharnierpaal van diezelfde deur zwaaiend, nog recht kan houden en in elke bocht net niet wordt platgewalst door de meute die het kleine halletje bevolkt en zich evengoed tracht staande te houden, of op het perron wordt gekatapulteerd als de deuren zich openen bij de volgende halte.

Soms – correctie: élke dag – vraag ik me af hoe de mensen zouden reageren als pakweg de bakker zijn klanten op die manier zou behandelen. “Het volkorenbrood zal vandaag uitzonderlijk niet worden gebakken. Er zal morgen rond 10u een vervangingsbrood voorhanden zijn in de bakkerij van het volgende dorp. Mensen die vandaag toch nog een volkorenbrood wensen te consumeren, wordt aangeraden zich te wenden tot de Delhaize, alwaar men volkorenbloem kan kopen, om zich vervolgens te begeven naar Vandenborre, en daar een broodmachine te bemachtigen, zodat u alsnog zelf een volkorenbrood kan bekomen als u dat echt nodig acht en niet tot morgen kan wachten. Mensen die vandaag niet bij hoogdringendheid een volkorenbrood nodig hebben, wordt aangeraden om het morgen opnieuw te proberen.

Edoch, de reizigers van de NMBS, die op jaarbasis tot bijna 2000 euro veil hebben voor een abonnement (en in veel gevallen thuis nog een wagen hebben staan die hen zelfs met files in een nog kortere tijdsspanne op de werkplek kan brengen), ondergaan dit alles als makke lammetjes terwijl de toestand steeds erger wordt, en terwijl de verschillende CEO’s van de NMBS en aanverwante entiteiten de financiële koek onder elkaar verdelen onder de vorm van bonussen, in plaats van - ik zeg maar iets - ze vrijwillig te investeren in de verbetering van de diensten. Er wordt wel gemord – nee, moord en brand geschreeuwd – over de toestanden bij privé-banken, maar over het gezamenlijk gesponsord gerij/gerei wordt er met geen woord gerept. Geen witte marsen; geen volksstakingen; geen halve alinea in eender welke federale nota van di Rupo & co; zelfs geen enkel bezwaar van het NV-A-orakel uit Deurne (vermoedelijk stopt de trein niet bij het Draakske) dat anders wel op alle andere federale fratsen foetert.

En morgen wachten we weer op de trein, overmorgen betalen we weer een belachelijke som geld om als beesten vervoerd te mogen worden; en we drinken een glas, en... alles blijft zoals het was. Rare jongens, die Belgen!

Tuesday 27 September 2011

C'est en septembre

Tussen deze en de vorige blogpost prijkt een gapende wonde van bijna een maand. Aanvankelijk bekeek ik de 31 augustus van de vorige post met argusogen en een stijgend gevoel van ongemak, omdat het onderhouden van een blog toch een soort van verplichting in het leven roept (al was het maar voor de drie lezers die er in een bui van verveling  maar even een lodderoog op gooien bij gebrek aan betere dingen omhanden), maar gaandeweg maakte de schaamteloosheid zich van mij meester, omdat de orde van de dag – of liever: van de afgelopen weken – al mijn aandacht opslorpte, tot in de late uurtjes, en ik er absoluut niet meer toe kwam om hier enige ongein te posten. Of als ik er dan tijdsgewijs toe kwam, ik simpelweg geen fut meer had om ook thuis nog eens achter het scherm te kruipen.

Inderdaad, er diende een 2-daagse conferentie te worden georganiseerd in opdracht van een zusterdenktank uit de VS, die dan weer handelde in opdracht van twee grote hedge funds en investeerders, om een simulatie van de economische crisis in het leven te roepen en aldus de diverse gevolgen voor de wereld te kunnen bestuderen. Vrij belangrijk dus, en omdat men het niet wou overlaten aan de minder ervaren collega’s op kantoor, en nog veel minder aan het toeval, werd bibi opgevist als Chinese vrijwilliger om het hele geval integraal, eigenhandig en in haar dooie eentje te organiseren. Omdat niemand echt goed wist wat ze van plan waren, het deelnemersveld in enkele dagen tijd van 40 naar 70 toenam, en ze in die ongeplande chaos dan nog tot de laatste dag voor het begin van de conferentie wijzigingen aan het programma aanbrachten, zat het venijn niet alleen in de staart, en droeg de duivel in dit geval niet alleen Prada, maar ook Hugo Boss of Pal Zileri.

Het opperhoofd van Tudor had geen zin om te blijven overnachten tussen het plebs, maar wou liever elke morgen Chantilly (waar het uiteindelijk plaatshad) per helicopter aandoen vanuit zijn luxehotel in hartje Parijs, en stuurde bovendien een legertje personeel voor zich uit om de laptops in zijn diverse hotels voor hem open te klappen zodat hij de beurskoersen kon volgen, deuren voor hem open te houden, zijn stoel voor te verwarmen, op de grond te gaan liggen zodat hij zijn schoenen kon afvegen, en weet ik wat nog allemaal. (Zijn tanden leken me tamelijk echt; ik vermoed dat hij die wel zelf poetste.) Een andere wereldberoemde 81-jarige financier bracht naast zijn nieuwe “companion” (waarvoor hij zijn vorige 28-jarige vriendinnetje dumpte) ook nog een hele rits volk mee, zoals o.a. een – ook al vrouwelijke – “personal security officer”, die ook een aansluitende kamer moest hebben, terwijl hij zijn companionnetje ook al bij zich op de kamer had. Daarnaast was er nog een vrouwmens dat zichzelf zo onmisbaar achtte en het conferentiecentrum op stelten zette omdat ze absoluut naar de conferentie wou komen met haar baby, die tegen de tijd van de conferentie nog geen 3 weken oud zou zijn en borstvoeding moest krijgen (terwijl het een conferentiecentrum betrof  met activiteiten van maandag tot vrijdag, en geen hotel, en ze dus in de verste verte nog nooit een baby op bezoek hadden gekregen, laat staan één die net de baarmoeder verlaten had). Gelukkig werd ze wel slaafs gevolgd door haar man om de baby te surveilleren, want daar trok het personeel van het conferentiecentrum toch wel de lijn. Ik hoef er geen tekening bij te maken dat ik niet echt warm liep voor dit Bonfire of the vanities...

Gelukkig – het dient gezegd – was het personeel van Les Fontaines uitermate professioneel, en had ik alleen al voor onze conferentie – uiteraard ook nadat ze hadden gemerkt wie er allemaal op de deelnemerslijst stond – wel 3 mensen die met mij meedachten over wat er mogelijk allemaal zou kunnen ontbreken en dat binnen luttele minuten werd voorzien of opgelost. (Gelukkig ook – en dat dient ook gezegd – moeten wij de uiteindelijke rekening van deze grap niet zelf betalen.) Maar aan mensen die ooit een vergadering of conferentie in Chantilly moeten organiseren (en die over de nodige financiers beschikken), kan ik de plaats van harte aanbevelen. Komt daar nog bij dat het kasteel een vroeger hoofdkwartier van Generaal Foch (14-18) en van de Duitse Luftwaffe (40-45) was, en dat de Nazi’s een gigantische joekel van een bunker met 3 verdiepingen op het domein hebben achtergelaten die het toch wel een beetje speciaal maken (en voor sommige oorlogsfanatici zowaar een bijzonder trekpleister, dermate dat ze er proberen binnen te geraken om de bunker te gaan bezichtigen).

Maar goed, het geheel is dus zeer goed verlopen; de deelnemers en de geldschieters waren tevreden, en een lichte vorm van momentane ingehouden bewieroking mocht kortstondig mijn deel zijn (in zoverre de betrokken ego’s dit toelieten, weliswaar), al was het dan niet in overeenstemming tot het bloed, het zweet, de tranen en de overuren die mij dit hadden gekost. Voor de geblokkeerde schouder ben ik nog naar de kinesist aan het gaan...

En dan was het tijd voor de (tegen dan welverdiende) uit- en vooropgestelde rustweek in de Midi: een weekje dolce far niente in Fréjus, waar we een vakantiehuisje hadden gehuurd op de Camping La Baume-La Palmeraie, onder de parasoldennen. Uitslapen tot ver in de voormiddag, of tot we uitgeslapen zouden zijn; ongewassen en ongekamd, maar vooral ongestoord onze croissants verkruimelen boven de verse koffie, om vervolgens richting douche te sletsen en ongehoord lang water te verbruiken. Dat was het plan en daar zouden we ons ook de volle week aan houden.

Omdat onze stek-voor-een-week pas op zondag vrij zou zijn, hadden we alle tijd om vanaf vrijdag de zowat 1200 km erdoor te malen. De eerste stop ongeveer halfweg was dan ook Beaune, dat behalve het Hotel Dieu ook nog een waanzinnige hoeveelheid wijn in de aanbieding heeft, waar wij jammer genoeg geen tijd voor hadden (of althans toch niet voor de hele hoeveelheid). Wij stelden ons tevreden met een eenvoudige boeuf bourguignon met bijhorende verfrissing in een centrale brasserie met terras, om te kunnen profiteren van de eerste warme zomeravond buiten sinds ettelijke weken (ook al liep de zomer dan al op haar laatste benen); voor mij was het hier al in orde geweest om te beginnen met de dolce far niente. Edoch, Fréjus wachtte op ons, en dus sloegen we maar een hoekje om in het boek om op dit punt in het verhaal zeker nog eens terug te komen. Tenslotte is het niet zo ver rijden...

Na een overnachting in de Novotel, en met nog wat tijd om te rekken tot zondagmiddag, gingen we na Lyon voor de old school transfer, en we ruilden de A7 voor de Route Nationale 7; iets trager dan de autosnelweg, maar met nog maar een paar uur rijden was het ook niet echt nodig om ons te haasten, en er was onderweg veel meer te bekijken (zoals bijvoorbeeld een zon, die we sinds juni nauwelijks nog gezien hadden). Er zat zelfs ruimschoots de tijd in om een terras te doen in Montélimar, waar we de (andere) hippe youngsters vervoegden aan de zonovergoten tafeltjes van Le Cuba Café, waarvan de patron iedereen begroette alsof je er al jaren kwam. We tuften gezapig verder – met een speciale vermelding voor mijn oude Saab, die zich met zijn 11 jaar en 250.000 km op de teller zonder de minste kik kweet van zijn taak – en de zaterdagavond bracht ons in Salon de Provence voor onze laatste overnachting voor ons eindpunt, waar we de Provençaalse keuken nog even uitstelden voor een etentje in Le Kohinoor, waarvan de patron onverwacht stress kreeg van de plotse toeloop op zijn terras en bestellingen verkeerd of helemaal niet begon af te leveren op de verschillende tafels; het eten was echter de moeite waard.

Een bijna-avontuur met een gesloten parkeergarage die tot maandag dicht zou zijn, maar na ingeroepen hulp van plaatselijke passanten toch nog open bleek voor uitgaand verkeer, joeg ons even de stuipen op het lijf, en we sliepen van alle commotie als een roos in de plaatselijke Campanile. Op zondagochtend kozen we terug voor de snelweg, omdat we het (fysieke en mentale) einddoel nu toch zeer dicht naderden. Na een laatste koffiepauze in Aix-en-Provence tussen de m’as-tu-vu-crowd op de Cours Mirabeau met overzicht op een plaatselijke oldtimerbeurs, landden we dan uiteindelijk in Fréjus, waar we letterlijk haast niets hebben gedaan: een marktje en wat shopping; een bezoek aan Grasse en de fabriek van Fragonard (uiteraard in combinatie met de shopping); een kortstondig bezoek aan Cannes (waar de gefaceliftte en iets duurdere m’as-tu-vu-bende en de kopie van de Avenue Louise ons veel minder konden bekoren) dat werd goedgemaakt met de heen- en terugrit door de Estérel; twee dagen strand; twee dagen zwembad, waarbij de Palmeraie-zijde onder de palmen onze voorkeur genoot, aangezien het (niet-verwarmde) zwembad er haast verlaten bijlag en het dus bijna voor privé-gebruik diende... Hoewel het zalig nietsdoen niet echt in mijn aard ligt, was het deze keer meer dan welkom. Ik denk dat mijn “companion” het ook wel leuk vond.

Wednesday 31 August 2011

See me Feel me Touch me Heal me

Het gaat steeds sneller, en aan wat een rotvaart! Als je daarbij met je klikken en je klakken in de coulissen van autostrades terechtkomt, wordt er straks zelfs niet meer gewacht tot alle stukjes onderbeen, voorarm en andere –huid van je verhakkelde carrosserie zijn geschraapt en terug aan elkaar gepuzzeld om pii-poo-gewijs door enkele toegesnelde medics naar het herstelatelier te brengen. No sirree! Als het van Touring afhangt, moet je zo snel mogelijk het veld ruimen zodat de mensen naar hun werk kunnen, en hun tijd niet moeten verdoen aan de gevolgen van jouw onachtzaamheid, die wééral bijdraagt tot hun miserie op de weg. T.t.z., hun tijd, dat is dan volgens berekeningen van Touring de volle 6% van die tijd; u kan zelf berekenen wat dat voorstelt op een autorit van pakweg een uur. Dat uur is de tijd die bibi erover doet om per wagen van thuis tot op mijn bestemming in het centrum van Brussel te rijden, tegenover een uur en een kwart per trein, en dat dan zonder ernstige vertragingen. Maar uiteraard heeft Touring niet hetzelfde cliënteel als het nationaal rollend spoormaterieel. (Hoewel dat dan in mijn geval zelfs nog wel zo is, al verwacht ik niet dat voor de prijs van mijn reisbijstandsverzekering de families nu moeten gaan afscheid nemen van hun verongelukte zoon bij een autowrak op één of ander depannageterrein, zodat ik sneller op mijn werk kan geraken.)

Bovendien wordt compleet voorbij gegaan aan het feit dat het merendeel van de wachtenden die 6% sowieso toch vol maakt met respectievelijk de krant lezen, telefoneren – gewoonlijk niet handsfree – met de vrouw des huizes of de secretaresse, het aanbrengen van mascara, een elektrische scheerbeurt, of simpelweg – en het meest van al – uit z’n neus eten. Om nog maar te zwijgen van het feit dat de file die zich als een slak aan het ongeval voorbij trekt, maar wat graag op de rem gaat staan, zelfs als ze er al voorbij zijn, om toch maar goed te kunnen zien wat er gebeurd is, en vervolgens wat later op het werk alle juicy details tegen de collega’s te gaan vertellen in de nabijheid van het koffieapparaat, waarbij zonder twijfel meer dan 6% van hun werktijd weer vervliedt.

Het lijkt mij erop dat Touring, nu het Kadhafi-regime in Libië voorbij is, er op het vlak van de Belgische regeringsvorming nog niet veel gebeurt, het wachten is op de eerste schooldag voor weer maar eens dezelfde berichtgeving, en we dus als het ware even een nieuws-luwe periode beleven, een uitgelezen moment heeft gekozen om dit controversiële bericht de wereld in te sturen, en zo de aandacht van heel België maar weer eens heeft gekregen, en met meer succes dan de voorbije maanden. Wie daaraan twijfelt, gooit best “Touring” maar eens in de zoekmachine om te kijken naar de frequentie van hun media-interventies van de voorbije maanden. De communicatiemanager van Touring weet heel goed wat hij doet; negatieve aandacht is ook aandacht, en zelfs meer en beter. De leerkrachten die morgen aan de slag gaan, zijn gewaarschuwd.

Saturday 27 August 2011

Let's go on a trip

Na een korte zomer-werkvakantie van enkele dagen – voor schilderwerken die vorig jaar onafgewerkt bleven omwille van, inderdaad, de voortdurende regen in augustus – was het terug even acclimatiseren in de sleur van alledag. Terug wennen aan de trein, die ook leeg en in volle zomer niet alleen te laat komt, maar op respectievelijk 10 en 5 kilometer van Brussel-Noord om onduidelijke redenen twee keer 5 minuten stilstaat zonder enige aanwijsbare reden, en uiteraard zonder enige verklaring aan de reizigers; aan de grootogige blikken van ongeloof bij je collega’s omdat ze je ironische opmerkingen nog steeds niet snappen en naar verklaringen zoeken; de ingehouden neiging om je baas eens een goeie slap on the back te geven en hem voor te stellen samen eens een stevige pint te gaan drinken. Al moet ik toegeven dat dit laatste, al of niet ingehouden, bijzonder weinig voorkomt.

Maar de tijdelijke improvisatorische werkonderbreking zat dan ook tot de nok gevuld. Vooreerst waren er de onvermijdelijke schilderwerken, voor ons zo prioritair als de splitsing van BHV voor Vlaamse politici: er zijn belangrijker dingen, maar op dit ogenblik is ons kleine universum het centrum van het heelal, waarvoor alles moet wijken. En ook nu was het weer kantje-boordje; de laatste borstelstreek was net gegeven, of de hemelsluizen zetten zich alweer open. Het was op bepaalde ogenblikken een beetje kunst- en vliegwerk, maar het kon toch tot een goed einde worden gebracht, zodat ook nu de ramen en deuren achteraan het huis terug representabel zijn.

Uit puur contentement trakteerden we onszelf op een bezoek aan de Koekestad en het veelgeprezen MAS. De verkeers- en parkeerproblemen indachtig, leek het mij geen slecht idee om maar meteen één van de fameuze B-dagtrips aan te kopen van ons vaderlands rollend materieel; dat zou ons meer tijd kosten, maar de prijs en de inspanning van de hele rij- en parkeeractie zou uiteindelijk hetzelfde zijn. En de trein is tenslotte altijd een beetje reizen! De Puurse spoorbeambte krabde zich aanvankelijk in het schaarse haar, maar kon uiteindelijk de map met procedurele instructies opdissen om ons computermatig van de gevraagde tickets te voorzien, toch mits enig wenkbrauwgefrons, al was het ons niet duidelijk dat dat was omwille van de moeilijkheidsgraad van de instructies, dan wel de verwondering om de aankoop van een B-dagtrip in Puurs op de middag op een dikke 20 kilometer van ’t Stad.

De treinrit verliep overigens zonder noemenswaardig oponthoud, wat met de Maatschappij niet altijd het geval is. De daaropvolgende bus dat aan het ticket verbonden was lieten we links liggen, en we trokken te voet door de oude stad, die nu voor het eerst in de week lag te blinken in de zon. Een snelle broodjeslunch in één van de etablissementen die rond het MAS als paddestoelen uit de grond rijzen, daar waar je vroeger alleen maar terechtkon voor namaak-Lacostepolo’s of andere dingen die van één of andere boot waren gevallen, was qua kwaliteit het vermelden echt niet waard, en daarna staken we over naar ’t Eilandje.

Het MAS doet menig Antwerpse borst zwellen van trots – iets wat in ’t Stad nu wel vaker gebeurt, en ook wel voor ’t minste geringste – maar het is dan ook een prachtig gebouw. De zichten van achter het gegolfde glas worden beter bij elke verdieping, vooral bij mooi weer, en vanop het dak kan je dan tot aan de Sint-Romboutstoren in Mechelen kijken. De museumcollectie zelf is vatbaar voor discussie. Vooreerst is ze enorm, en als je 2 uur voor sluitingstijd binnengaat zoals wij, en denkt dat je daarmee ruim de tijd hebt om alles rustig te bekijken, dan krijg je aan de ticketbalie een zorgelijke blik met het advies om zo vlug mogelijk  aan de tentoonstelling te beginnen, en het panoramadak pas daarna te bekijken, omdat dat – overigens gratis – tot middernacht openblijft. Daarnaast is de samenstelling van de verschillende collecties, of de reden daarvoor, niet altijd duidelijk. Zonder gids lijkt het alleen maar wat het ook daadwerkelijk is: een groepering van artefacten uit verschillende musea. Al bij al vond ik dat het “depot”, dat als doorkijkmuseum is ingericht, nog één van de leukste delen is. Uiteraard naast de vroegere maritieme collectie van het Steen, maar dan omdat daar één van mijn vroegste herinneringen aan verbonden is: in het Steen heb ik, gezeten op de knie van een oude suppoost tussen alle scheepsmodellen, voor de eerste keer door de goede man het verhaal van Antigoon en Brabo verteld gekregen.

Wat vooral een gemiste kans is, is dat, na alle grootse aankondigingen, het MAS evenzeer ten prooi valt aan de Vlaamse bureaucratie en enkel maar open is tijdens de “kantooruren” van 10 tot 17 uur, terwijl dergelijke musea in steden als bijvoorbeeld New York langere openingstijden en soms zelfs wekelijkse nocturnes aanbieden aan de bezoekers. Maar ja, New York, dat is natuurlijk ’t Stad niet...

Monday 8 August 2011

Drop Drop Drop (Let the rain fall down)

De zomermaanden thuis doorbrengen is geen ramp; in plaats van tijd te verknoeien met op de trein te wachten, kan je bijvoorbeeld eens op een normale manier met de auto naar het werk rijden, en na een uitgebreid en relax ontbijt sta je ’s morgens op een half uurtje in Brussel. Normaliter gaan die zomermaanden dan ook gepaard met gezellige avonden op zonovergoten terrasjes, bloedhete nachten met zonnige spijs en drank, feestelijke evenementen op pleintjes, begeleid door het onverdroten gezang van de cri-cri en een sporadisch bezoek van een ritselende egel.

Puurs doet al een paar jaar moeite om voor de thuisblijvers de zomer in haar deelgemeenten te brengen met de gratis optredens van “t Zomert in Puurs”. De enige “flaw” in het plan is dat het dit jaar helemaal niet zomert in Puurs. Zaterdag ondernam ik een poging om mee te gaan zomeren in het centrum van Breendonk, ofte Breendonk-dorp, alleen al omdat Sofie & So Four er zouden optreden. Sofie, de Aretha Franklin van de Lage Landen, die om redenen die mij totaal ontgaan na haar vroege solo-carrière en het Trinity-tijdperk nooit echt meer bij het grote publiek is doorgebroken, is altijd een omweg waard, en dus al zeker als ze gratis in mijn achtertuin komt zingen.  

In een zeldzame poging om nog eens de elementen te trotseren, trok ik op mijn Hollandse omafiets richting Breendonk, ook al omdat ik vermoedde dat de massa in grote drommen zou komen opdagen en er wellicht geen parkeerplaats te vinden zou zijn; Breendonk was tenslotte maar een kwartiertje verwijderd. Zowat vijf minuten daarvoor had het nog een enorme drache gedaan die nog niet helemaal uitgedruppeld was. Omdat ik wel beschik over een donkere cape, maar dat iets is waar ik al sinds mijn jeugd een hekel aan heb – u weet wel: de kap die om de haverklap over je neus zakt omdat ze te groot is, waardoor het water over je neus loopt en je gezicht begint te jeuken; het zweet dat geen weg op kan en heel je bovenplunje doornat maakt en voorziet van een muffe geur, terwijl je jeans helemaal doorweekt geraakt van de regen die in straaltjes over je dijen loopt, omdat dat soort capes om één of andere reden nooit lang genoeg is om het water af te leiden naar lagere regionen, maar onvermijdelijk altijd tot boven je knieën kruipt, zodat je aan het eind van de rit toch zo helemaal doornat bent dat de hele oefening van het aantrekken van de cape en de bijhorende imagoschade compleet nutteloos was – besloot ik om, geheel in overtreding met het huidige verkeersreglement (althans toch volgens de Leuvense politie) mij naar Breendonk te begeven met één hand aan het stuur en één hand aan een paraplu die mij wel droog moest houden. 

Gevaar voor mijzelf of andere weggebruikers was er niet, want het fietspad was breed genoeg en duidelijk alleen in gebruik door mijzelf, die naast de elementen ook de meelevende blikken vanuit de passerende auto’s moest trotseren. De paraplu hield mij enigszins droog, al was het niet zonder enige moeite, want in de windvlagen die me om de oren vlogen deed hij eveneens ongewenst dienst als zeil, waardoor ik over het fietspad zwalpte als een zatte Zwitser. En dan moest ik nog aan de eerste pint beginnen.

De straat in Breendonk die gewoonlijk volloopt met auto’s als er in de brouwerij een scheet wordt gelaten die het vermelden waard is, was nu onwaarschijnlijk leeg. Geen dichte drommen, grote massa’s of volkstoelopen. Waar normaal de unie van het stalen ros samentroept, was nu één grote leegte, zodat ik mijn fiets alleen moest stallen; de vriendin waarmee ik afgesproken had, kwam daarop in pure Once upon a Time in the West-stijl door de lege straten toegestapt. Het podium was nog leeg; de omliggende kraampjes – zonder twijfel bedoeld om het gratis concert te bekostigen – waren bemand met bibberende medemensen die mistroostig door het regengordijn stonden te staren. Wij gingen ons even opwarmen op het enige terras dat het dorp op dat moment telde – gelukkig helemaal overdekt – dat van “De Vetten Os”. Toen de eerste tonen van Sofie zich aankondigden, kwamen her en der wat levende wezens het voorplein van de kerk opgestrompeld, als een uitgeregende versie van de Night of the Living Dead.

Sofie & So Four gaven ondanks de aanhoudende regen het beste van zichzelf, en even leek het of die toegaf aan de sirenezang van Sofie. Uiteraard "I Love You", wat Bacharach-nummers, songs uit de Trinity-periode (Double-o-two, three-four-five, seven-o-nine, that’s my number!), aangevuld met jazznummers, songs van The Supremes en haar eigen recentere werk, kregen het schaarse publiek wel aan de waggel, maar konden de regen niet weghouden. Toen ze uiteindelijk na zowaar drie bisnummers uiteindelijk toch afscheid nam, stond het publiek al terug in een druilerige regen. 


Terug op het terras, zaten we de komst van Mojo af te wachten, maar noch de regen, noch de temperatuur werkten mee, en aangezien we langs het terras steeds meer volk zagen afdruipen, besloten we het volgende spektakel maar vanop De Vetten Os te volgen. Mojo zette in met enkele zeer bekende en recente covers (The Noisettes, Black Eyed Peas, Kings of Leon), maar bleken het na een korte act zonder bisnummers voor bekeken te houden, wat er wellicht op wees dat het geheel zo goed als uitgeregend was. Toen nagenoeg heel Breendonk was ingeslapen, trapte ik door nacht en ontij, met nog een stevige tegenwind, terug richting Hof ter Bollen, op een compleet verlaten weg. Mijn zomerse nachtelijke fietstochten hebben er al lichtelijk anders uitgezien.

Wednesday 3 August 2011

Junge komm bald wieder

Voor ons geen chassé croisé des juilletistes et aoutiens tijdens het afgelopen weekend; zelfs voorlopig nog geen vakantie tout court. Omdat bibi haar vierde decennium tot een goed einde bracht, profiteerden we van een speciale aanbieding om er even uit te trekken naar een regio die tamelijk te lijden heeft onder de goedkope reizen naar het zuiden, de low-cost carriers en de globalisering van deze wereld, en konden dus genieten van een rustige rit richting Eifel en Moezel.

We hadden een kamer geboekt in hotel Quellenhof in Bad Bertrich, dat gunstig gelegen is tussen de Vulkaneifel en de Moezel om het beste van twee werelden te bieden. Daar waar deze uitstap voor de generatie van onze ouders nog een volwaardige vakantiebestemming was, vindt iedereen het vandaag vanzelfsprekender om enkele uren op een vlucht te zitten dan een korte autrit te maken voor een weekendje weg. Ze doen er nochtans hun best; Bad Bertrich heeft hypermoderne en poepsjieke thermen aangelegd, die letterlijk achter de hoek van ons hotel waren gelegen, en waartoe de toegang in onze boekingsprijs was begrepen. Het stadje zelf, dat uit 2 delen bestaat (“Ost” en “West”, zonder muur of bijbedoelingen), die verspreid zijn over een keteldal en met de wagen alleen via tunnel bereikbaar zijn, lag er tamelijk verlaten bij, maar daar zat het fantastische zomerweer van de maand juli wellicht voor veel tussen. Er zijn genoeg verblijfsgelegenheden voor verschillende beurzen, waaraan al dan niet verschillende eetgelegenheden gekoppeld zijn, en allemaal bieden ze naast de gemeenschappelijke thermen zelf ook nog één of andere vorm van wellness aan; aan Gemütlichkeit geen gebrek!




Na een ochtendlijke trip in de thermen van respectievelijk 32° en 36° (waar ook allerlei massages en andere -verwennerij verkrijgbaar is), konden we profiteren van een schaars moment op een terras, waar we een basis legden van Reibekuchen met gerookte zalm,

om daarna al wandelend de buurt te verkennen. Het plaatselijke toeristenbureau bleek vreemd genoeg gesloten (op een zaterdag, in de zomervakantie), en hoewel er verschillende wandelingen in de buurt vertrokken, wisten we niet goed waar te beginnen, en trokken we dan maar naar de meest voor de hand liggende: de wandeling nr. 7, die ons even uit de vulkaankrater en verder rond het halve dal bracht.







Van regen bleven we gespaard, maar de wandeling ging sowieso helemaal door de bossen, af en toe in het gezelschap van andere passanten.





Bij sommige zichten zou je zelfs gedacht hebben dat je ergens anders was.

Het weekend stond voor Bad Bertrich zelf in het kader van het jaarlijkse Kurparkfestival. De commentaren van vorig jaar waren veelbelovend; dit jaar speelde het weer parten, en het mooi opgemaakte park bleef verstoken van bezoekers, op enkele moedige en gedetermineerde vakantiegangers na. Ik moet eerlijk toegeven dat ook wij liever in het gezelschap van een rode Dornfelder en enkele Underbergs (voor de intimi: een “Magestimmerke”) in het hotel bleven, en het vuurwerk met een half oog vanop ons balkon bekeken.


Na een stevig ontbijt verlieten we het hotel op zondagochtend richting Moezel, die op slechts een half uurtje rijden lag. Keuze genoeg aan wijnproeverijen en –festivals langs de de oever richting Cochem, maar voor ons iets te vroeg om alweer aan proeven te beginnen, en de dag was ook alweer iets te kil ingezet om constant de bloemetjes buiten te zetten. Dan maar een Moezel-site seeing tour tot we in Cochem waren, waar niet alleen meer bedrijvigheid was, maar bij tussenpozen ook een flauw zonnetje door de wolken kwam piepen. Mijn laatste bezoek aan Cochem dateerde van meer dan 20 jaar geleden, en ik mocht opgelucht vaststellen dat de hoedjes-met-pluim-en-wandelstok ondertussen achterwege werden gelaten, evenals de bij-elkaar-passende-blinkende-trainingspakken van in die tijd. Cochem is geëvolueerd tot een moderne toeristische stad, met meer activiteiten dan alleen maar wijn proeven en toeristische gadgets kopen, en bijzonder populair bij motards. Na een Strammer Max en een hartverwarmend Pfifferlingsoepje gingen we voor de obligate boottocht op de Moezel, schijnbaar toch nog altijd een succesverhaal in de steden langs het water, zowel bij toeristen als autochtonen. (Vreemd genoeg ben ik zelf nog nooit vrijwillig op een Flandria gestapt in Antwerpen, laat staan op een Mozart in Willebroek.)





Ook de Burg kwam aan de beurt, waar je na een stevige tocht naar boven een mooi uitzicht hebt op de omringende buurt en de wijnvelden, om vervolgens een rondleiding te krijgen in het kasteel (dat weliswaar pas in de 19de eeuw weer uit zijn ruïne verrezen is tot de huidige opstelling). Voor de liefhebbers zijn er ook spookrondleidingen voor kinderen, een valkerij naast het kasteel, en de gelegenheid tot middeleeuwse “riddermalen”. (Tijdens het komend weekend – 6 & 7 augustus – zijn het trouwens “Burgfeste”: een tip voor wie iets origineels zoekt om te doen met de kinderen.)




Met de laatste verfrissing achter de rug zat de dag er voor ons op, en begaven we ons terug in de richting van ons stalen ros om op de terugweg niet terecht te komen in de restanten van de chassé croisé op de E40 (al bleek dat nogal mee te vallen), in de wetenschap dat er nog heel wat meer te doen valt in de buurt. We’ll take a raincheck... (Of is dat in de huidige omstandigheden een nogal ongelukkige uitdrukking?)