Sunday 28 November 2010

Harp

Als je door derden, al dan niet onder invloed van uitvoerige beschrijvingen op deze blog, de naam krijgt dat je met een hoge frequentie restaurants afschuimt, terwijl dat in realiteit nogal meevalt, zij het dat dergelijke uitvoerige beschrijving van een eenvoudig schoteltje nu eenmaal gemakkelijk schrijfmateriaal oplevert, dan fluistert een duiveltje in mijn oor dat er niets anders opzit dan aan die reputatie tegemoet te komen. Eerlijk gezegd valt die frequentie echter nogal mee; meer zelfs, ze zou nog hoger kunnen, en het is dus ook al twee weken geleden dat bibi, middels de gebruikelijke afspraak met dezelfde vriendin, terecht kwam bij L’Orchidée Blanche. Dit Vietnamees restaurant stond in het Brusselse goed aangeschreven en kreeg puike commentaren op diverse websites; de eigen website beloofde een aangenaam kader, wat een goed idee leek om weer eens wat bij te praten.

Een blik op de uitvoerige kaart, waarvan je nogal snel geacht wordt een keuze te maken, nog voor je alles kan gelezen hebben, bracht bij mij de bedenking dat ze eigenlijk, behalve de benamingen van de schotels, in niet veel verschilde van de duizenden andere restaurants van Chinese, Thaïse of andere oosterse oorsprong in België. De gekozen dim sum (Ha cau, Xiu Mai, Banh-Xep in het Vietnamees) en de “Marmite du pêcheur de l'Ile du Dragon” (gesauteerde scampi met citroengras en piment) waren dan ook van zeer hoge kwaliteit en smaak, maar verschilden in niets van wat ik in hogergenoemde oosterse etablissementen al had genuttigd. Het restaurant was nogal aan de smalle kant en voor een maandagavond goed gevuld, waardoor het er ook nogal luidruchtig werd, en de vriendelijkheid van het personeel leek me nogal voorgewend, maar ik neem aan dat de andere Euroburgers die het restaurant regelmatig aandoen en voor wiens rekening veel van de positieve commentaren waren, dan ook snel tevreden zijn. Niet slecht, maar niet iets om per se speciaal voor naar Brussel te rijden.

Maar, nu de reputatie toch is gemaakt en er dient aan te worden tegemoed te komen: de komende week volgt er meer van dat, en wel in eigen streek. Vanaf morgen is het namelijk de Restaurantweek in heel België, waarbij een hele rits restaurants, ook toprestaurants, een hele week een 3-gangenmenu aanbieden voor maar 25 euro per persoon. De geïnteresseerden kunnen nog een kans wagen, maar de meest geroemde restaurants, al dan niet Michelingerelateerd, waren enkele weken geleden al ruimschoots volgeboekt voor de hele week. Wij konden nog een tafeltje versieren op een avond in de week bij ’t Witte Goud, een vrij recent geopend restaurant in Leest (onder een andere chef bekend als Dorp 5). Uiteraard zullen de trouwe volgelingen worden beloond op een uitgebreid verslag van deze culinaire uitspatting.

Vanmorgen was het letterlijk tijd voor iets totaal anders. Als deel van ons cultuurabonnement in onze home town hadden we een kaartje voor een aperitiefconcert van harpiste Anneleen Lenaerts. Voor ons een nobele onbekende, evenals de harpmuziek overigens, maar in muzikale kringen met haar 22 jaar blijkbaar al een heel grote harpdame. Letterlijk en figuurlijk, want op het lege podium stond een imposant instrument met prachtige versieringen en houtsnijwerk. Er werden hemelse klanken aangekondigd, en Anneleen Lenaerts loste de verwachtingen in. Haar harpgeluiden bleken heel goed mee te vallen, en brachten de aanwezigen zowaar in een ontspannen sfeer; de ideale manier om een koude luie zondag aan te vatten. Na de apotheose met de Moldau van Smetana (in een bewerking voor harp) kregen we er nog een onverwacht jazzy bisnummer bovenop, en dan was het tijd voor het aperitief. Voor mensen die aan ontstressen toe zijn deze tip: vervang alle crappy lounge-, jungle- en watergeluiden door harpmuziek, en u bent dadelijk in hemelse sferen. En dat zomaar op een zondagmorgen.

Wednesday 24 November 2010

Mr. Writer

De tijd is er aan zo’n rotvaart vandoor gegaan dat het binnen enkele weken alweer kerstmis is, het einde van het jaar voor de deur staat en het matje van 2010 wordt opgerold. Het was om velerlei redenen niet echt een hoogvlieger – niet alleen voor mezelf trouwens – en daarom zal ik er niet om malen om dit ronde jaar met 1 achter mij te laten.

Een hoogtepunt van het najaar was de zopas afgeronde, korte introductiecursus prozaschrijven. Een volledig andere discipline dan bloggen, overigens, en we hebben ons dan ook enkele weken onledig gehouden met het bedenken van fictieve verhalen die toch wel volgens bepaalde regels en wetmatigheden dienden te worden geschreven, om vervolgens door de medecursisten op de rooster te worden gelegd. Niet alle cursisten hadden als onmiddellijk doel om morgen de nieuwe Harry Mülisch of Hugo Claus te worden, maar zoals ikzelf was het bij de meeste mensen vooral nieuwsgierigheid over waar je moet op letten als je een langer verhaal wilt schrijven. Dat bleek toch niet zo eenvoudig, vooral omdat de inhoud volgens bepaalde regels moet worden opgebouwd, er actie in het verhaal moet zitten die de aandacht van de lezer grijpt, maar anderzijds toch ook niet te lang mag blijven duren, en bovendien moet alles dan nog eens kloppen in de werkelijkheid ook, zodat je alleen kan schrijven over dingen die je zelf kent en hebt ervaren, of dat je verhaal toch een minieme vorm van research vereist.

Grosso modo kwamen dezelfde tips aan bod die je her en der al van bekende schrijvers had kunnen lezen en horen, alleen werden hier je schrijfsels natuurlijk onmiddellijk voor het vuurpeleton gebracht. En in het geval van sommige mensen was dat echt wel letterlijk te nemen. De cursus werd vooral besteed aan de bespreking van je pennevruchten, naast het aangeven van nieuwe tips. Voor wie echte schrijfambities had, was er een opwelling van werklust naar elke les toe, om vervolgens, na bespreking en, in eigen hoofd, uitvergroting van de kemels in de krabbels weer de dieperik in te gaan uit pure wanhoop en het besef dat het water heel diep is. Ook, en dat is waarschijnlijk de grootste barrière voor mensen die liever meer zouden willen schrijven, is de boodschap in eerste instantie “schrijven, schrijven, schrijven”, wat uiteraard niet eenvoudig is als je al minstens 8 werkuren per dag op kantoor doorbrengt, en nog eens 2 uur besteedt enkel maar aan de verplaatsing naar en van die werkplek. Om nog maar te zwijgen van de innerlijke mens, want die moet natuurlijk ook regelmatig versterkt worden.

Maar kom, les excuses sont faits pour s’en servir; uiteindelijk is het met schrijven zoals met sporten en diëten: je vindt altijd wel een uitvlucht om er niet aan te beginnen. Hopelijk brengt het nieuwe jaar daar met 1 ook verandering in.

Thursday 11 November 2010

Girls & Boys

Gisteren was het de jaarlijkse fuif van Discobar Sixth Sense Music: 4 generaties dj’s die al zowat dertig jaar de streek opvrolijken met hun fantastische fuiven, en dat één keer per jaar aan de vooravond van 11 november met z’n allen tegelijk doen, over de generaties heen. Dat ziet zich ook weerspiegeld in het aanwezige publiek, dat gewoonlijk ook over de generaties heen komt opdagen, zodat je de hoofdjes beurtelings ziet opspringen, al naargelang de leeftijd van de gespeelde songs.

En dan waren ze daar weer... Ik had er onlangs in Rotterdam nog één gespot, en dacht tot mijn grote vreugde dat ze aan het uitsterven waren, maar gisteren doken er weer verschillende op, en wel van de diverse aanwezige generaties, ondanks het koude herfstweer: de mannen die zo nodig met ontblote bast een V-hals aan moeten, onder de vorm van een T-shirt, of – wat nog erger is – een trui zonder iets eronder. Wie deze rage heeft uitgevonden is mij een raadsel, en ik dacht dat het na de voorbije zomer, waarbij alle BV’s en BN’en van de lage landen, van Koen Wauters tot Bas Westerweel, de drang voelden om hun schriele kiekenbast, al dan niet voorzien van enkele haren, met de hele televisiekijkende wereld te delen, ook alweer voorbij was. Maar helaas, het mocht niet zijn. “Wat een goorlappen!” las ik ergens als Hollandse commentaar op dit nieuw vestimentair verschijnsel, en gelijk hebben ze. (Het fantastische woord ‘goorlappen’ zal overigens vanaf nu deel gaan uitmaken van mijn vaste vocabulaire aangaande de omschrijving van vieze mannetjes, doch dit terzijde.)

Vooreerst gaat het er bij mij niet in waarom een man de noodzaak voelt om zijn borstkas – tenzij in sportieve of recreatieve omstandigheden met welbepaalde doeleinden, en dan nog als er wat te tonen valt – zo nodig in de openbaarheid moet brengen. Het resultaat is niet alleen onsmakelijk, heren: het is ronduit lachwekkend. Het zijn dan ook vooral de metroseksuelen (alweer zo’n term waarvan je je afvraagt waar hij in godsnaam vandaan komt; doet de metro of de metropool mannen twijfelen aan hun mannelijkheid? En wat dan met de vrouwen in de metropool die mannelijke trekjes hebben, krijgen die ook een nieuw uitgevonden benaming?) die dit soort onzinnige textielstatements moeten maken. Zeg nu zelf, zijn de exemplaren op onderstaande foto’s iets waar u als vrouw instinctief onmiddellijk de neiging bij voelt om zich mee voort te planten, of er, pakweg, bescherming bij te zoeken als het allemaal even niet meezit?




Ten tweede moeten mannen eens één ding heel goed gaan begrijpen: de V-hals werd uitgevonden voor de vrouw. Voor niemand anders! Wij bezitten een paar van iets dat er beter gaat uitzien door genaamde V-hals, ongeacht de grootte. De V-hals was nooit bedoeld om een geklede imitatie van een soepkip weer te geven. De V-hals toont onze betere inborst, en moet u ertoe aanzetten om u meteen als beschermer van dit zwakke schepsel op te werpen (om vervolgens later dan weer door dit schepsel te worden onderworpen, maar dat is dan weer een ander verhaal). Mocht u nog niet overtuigd zijn, dan bezorg ik u hierbij nog enkele voorbeelden ter ondersteuning van deze stelling.





Dus doet u nu vooral maar een hemd met een kraagje onder die V-halstrui aan. Dat staat zo lekker netjes. Het doet uw nek echt wel beter uitkomen, vooral als hij wat dikker is. En laat die V-hals maar aan de dames over...

Thursday 4 November 2010

Rotterdam

Na de gebruikelijke en wederkerende teleurstelling over de minderwaardige positie inzake verlofaangelegenheden in vergelijking met het onderwijzend personeel te lande nog maar eens te hebben doorgeslikt, beslisten we om met Allerheiligen zelf ook maar een hit-and-runweekend van twee dagen in te bouwen in Rotterdam. Dat vakantiegevoel, weet u wel. Elk jaar kopen we voor een luttele 15 euro per kop steevast een lidkaart van de Vlaamse Jeugdherbergcentrale, met de bedoeling om die achter de hand te houden ‘voor het geval dat’ we lukraak zouden bepalen om ergens naartoe te gaan waar een onvoorziene en dus niet al te dure overnachting zou dienen aan vast te worden geknoopt.

Mensen die bij het woord ‘jeugdherberg’ visioenen zien opdoemen van reeds weken ongewassen jongeren die met torenhoge rugzakken joints zitten te roken in het portaal van een groezelig gebouw, of – zoals weleer in Engeland – taakjes als het kuisen van de toiletten die dienen te worden voltooid alvorens je je identiteitskaart terugkrijgt en rustig het pand mag verlaten, komen bedrogen uit. Toegegeven, op sommige plaatsen bestaat dat soort etablissementen in de keten nog wel, maar in veel gevallen, en vooral op het noordelijke Europese continent, zitten er plaatsen tussen die de concurrentie met heel wat hotels gerust kunnen aangaan. De bezoekers zijn niet langer -26; ook tachtigers vinden hun weg naar de jeugdherbergen, want de vlag dekt de lading al lang niet meer, en de leeftijd van de bezoeker is niet van belang. De internationale keten heet dan ook “Hostelling International”, en met je VJH-kaart kan je overal met een bijzondere korting terecht. Het comfort is vrij basic, maar net genoeg om ergens een nacht te gaan doorbrengen waar de slaapplaats van ondergeschikt belang is, omdat je toch de hele dag buitenshuis doorbrengt – wat overigens ook de filosofie van de jeugdherbergen is, en sommige gebouwen buiten de grote agglomeratie zijn dan ook in het midden van de dag gesloten. Je hoeft niet zo nodig op een slaapzaal tussen de rommel en de zweetvoeten van anderen, want vrijwel overal kan je een eigen 2-, 3- of 4-persoonskamer krijgen. Het ontbijt is op veel plaatsen tegenwoordig een buffetontbijt dat de continentale kruimels van de sjiekste hotels maar bleekjes doet uitslaan, en zien soms passanten als plaatselijke families met kinderen die op een zondag net alleen voor dat ontbijt langskomen.

Maar de jeugdherbergen zijn ook big business en in sommige landen komt er een hele propaganda- en merchandisingmolen aan te pas, zoals bijvoorbeeld bij de Stayokay-keten in Nederland. Dat Hollanders goeie zakenmensen zijn is al een paar honderd jaar bekend, maar zelfs iets basic en eenvoudig als een jeugdherberg, toch wel een nichemarkt in het toerisme, weten ze aan te prijzen op een manier waar de Hiltonclan nog iets van kan leren. Een korte zoektocht op hun website leerde dat in de befaamde Kubuswoningen, tot op heden nog steeds een bekende toeristische attractie (met museum) in de Rotterdamse architectuurscene, sinds vorig jaar ook de plaatselijke jeugdherberg is ondergebracht, dus de keuze voor een slaapplek was gauw gevonden. Voor een prijs die je nog geen badkamerloos bed in een bed & breakfast biedt hadden we een afzonderlijke tweepersoonskamer met eigen sanitair en ontbijtbuffet, en voor een klein extraatje kregen we er een opgemaakt bed (normaal een doe-het-zelfzaak in een jeugdherberg), zeepjes en handdoeken bovenop. (Edoch, het dient gezegd: de prijs was klein, maar de handdoekjes ook!)

De kamer was pas in de namiddag toegankelijk, dus onze kreetjes van verrukking zouden moeten wachten tot later. Dan maar verder met de metro, de stad in naar het Museumpark, waar de voornaamste musea van de Rotterdamse binnenstad zijn samengebracht, wat meteen gemakkelijk is voor de purpose van de bezoeker. Als eerste even aanlopen bij de Kunsthal, waar op dit ogenblik een bijzonder grote tentoonstelling van Edvard Munch aan de gang is, evenals tentoonstellingen rond internationaal realisme, fotografie, taartvormen,... you name it. De Kunsthal is op een zondagnamiddag dan ook een drukbezochte plaats, en jaja, zelfs in Holland is het in het museumcafé drummen en aanschuiven voor een plaatsje.



Wij kozen letterlijk eieren voor ons geld, en gingen naar de Witte de Withstraat om in de Bazar een gelijknamig all-day breakfast achter de kiezen te stoppen.


Het weze een les voor de langeweekendgangers: op maandag zijn in Rotterdam alle, maar dan ook alle musea gesloten. (Of nee, de Kubuskijkwoning bleek later op maandag toch open, maar daar hoefden we natuurlijk niet naartoe, want daarin zouden we genoeg inkijk hebben.) Gelukkig hadden we dat, mits enig voorafgaandelijk surfwerk, tijdig in de smiezen. De rest van de zondagnamiddag ging dus naar de andere kant van het park, richting Chabotmuseum, thuis van het levenswerk van nog een expressionistische schilder, de Rotterdammer Henk Chabot, dat ons eerder aantrok omwille van de villa zelf, die een beetje deed denken aan Frank Lloyd Wright.


We hadden enorme mazzel, want het toegangsticket was gecombineerd aan de toegang tot het iets verderop gelegen Huis Sonneveld, een pareltje van bouwkunde uit het begin van de jaren ’30, recht tegenover het Nederlands Architectuur Instituut. Ondertussen was er ook een bleek herfstzonnetje boven de Nederlandse laagvlakte gerezen, dus de dag kon al niet meer stuk.

Om in de architecturale sfeer te blijven trokken we in de vroege vooravond vol verwachting terug naar onze Kubusherberg, waar we eindelijk de sleutel tot het heiligdom kregen: een afzonderlijk gelegen kubus in een apart gebouw, los van de jeugdherberg (nu ja, in zekere zin dan toch, want alle kubussen zijn met elkaar verbonden). De genoemde kreetjes van verrukking volgden alras; wie zijn lief hier alle hoeken van de kamer zou willen laten zien, zou bijzonder veel werk hebben, getuige waarvan de foto's. Behalve de uitzonderlijke inkijk, hadden we ook een leuke uitkijk, met name op de achterliggende Oude Haven, en de ettelijke Japanners die, gewapend met hun fototoestellen, klikkend tussen de kubusgebouwen kuierden.











Op zondagavond verlieten we met veel tegenzin onze onconventionele maar gezellige en behaaglijke woonst om in de buurt achter onze kubus, de "uitgaansbuurt" Oude Haven, de innerlijke mens te gaan versterken. Het was inderdaad de uitgaansbuurt: iedereen was eruit gegaan.

De herbergen lagen er heel verlaten bij, en dus moesten we het met onze innerlijke mens wat verderop gaan zoeken. Het enige dat ons het opkomende grauwe weer een beetje kon doen vergeten was het vijfgangenmenu van de Indonesische brasserie Papaya.

Het was meteen duidelijk dat de maandag, geen feestdag in Nederland, zou dienen te worden besteed aan shopping, maar dat had - voor mijzelf althans - niet zo'n triest perspectief als de weersverwachtingen. Ook daarin is Rotterdam larger than life, en we keerden dan ook met heel wat onverrichte zaken terug. Maar ja, het is tenslotte maar anderhalf uurtje rijden, niet? Dus, wie weet...