Sunday 26 September 2010

Broodje Bakpao

Bij het al dan niet voortijdig vallen van de bladeren en de herfstregen, is het als naar goede gewoonte tijd voor de heropstart van het cultuurseizoen, en dat gebeurde in Puurs afgelopen zaterdag. Ons eerste ticket was voor “Het experiment” van Henk Rijckaert en – een blik op de (lage) stukprijs van het ticket had wel een belletje moeten doen rinkelen – het bleek om een heuse try-out te gaan, met het oog op verdere en echtere voorstellingen later in het jaar. Zoals gewoonlijk bij de voorstellingen in de Rode Zaal van de Kollebloem, waar je nogal dicht bij de artiest zit, trok het geheel van de kant van het publiek nog al onwennig op gang, maar al snel kwam er een goeie interactie tot stand, en was de hele voorstelling één aaneenschakeling van lachbuien, waarbij de mimiek en de rollende ogen van Henk op zich al een bron van leute zijn, maar zijn fantasie en verbale expressie het geheel vervolledigen. Het duurde maar een klein uurtje –een try-out dus – maar was absolute pret, en stukken beter dan zijn “Zonde van de Zendtijd” op Canvas. Om de pret niet te bederven voor diegenen die een ticket hebben van de uiteindelijke definitieve voorstelling waarvoor hier werd warmgelopen, ga ik uiteraard niet verder in detail treden, maar diegenen die er nog geen hebben moeten er zeker voor zorgen dat ze ergens te velde een voorstelling kunnen bijwonen, en zo deel gaan uitmaken van “het experiment”!

De zondagochtend begon – niet als naar goede gewoonte – nogal vroeg dit keer, en dus kon er nog eens naar de bakker worden gegaan zonder op een lege toonbank en dito broodschap te moeten staren. Integendeel, samen met een heleboel andere mensen die hetzelfde uur hadden gekozen om – niet allemaal even wakker – de wakkere bakker op te zoeken, was het nu moeilijk kiezen tussen de veelvoud van broden, pistolets en koeken. Recentelijk onderzoek heeft overigens uitgewezen dat het Belgisch dagelijks brood tot het duurste van Europa behoort, maar kwaliteit moet betaald worden, en nergens in Europa heeft men dan ook zo’n grote (en moeilijke) keuze als bij ons. Een luxeprobleem dat dan ook een ander probleem met zich meebrengt: als leek kan je onmogelijk alle benamingen kennen van de diverse soorten brood en koffiekoeken, tenzij de bakker in kwestie de goedheid heeft om die duidelijk te afficheren en aldus zijn volk niet alleen leert eten, maar ook wegwijs maakt in gespecialiseerde broodtermen. Helaas is niet elke bakker zo welwillend (of zo wakker), en dat levert dan nogal eens lastige toestanden op als de broodnood hoog is.

De eerste klant in de winkel, een ietwat schriel uitziende, teruggetrokken jongeling die er duidelijk door zijn moeder was op uitgestuurd om de eerste in de rij te zijn bij de uitreiking van het dagelijks brood, vroeg zo bijvoorbeeld, al met het rood op de wangen omdat alle ogen in de zaak op hem gericht waren, naar “een lang grijs gesneden”. De duidelijk niet zo wakkere bakkershulp ging als een volleerde rad-van-fortuin-aaister met haar handen over het bovenste overvolle schap met “grijze” broden terwijl de jongeling hoopvol toekeek, en zei dan staalhard “dat hebben we niet meer!”. De jongeman keek, samen met de hele winkel, enigszins verward naar het bovenste overvolle en overduidelijk “grijze” schap en stamelde bedeesd “jamaar, en die daar op het einde dan?”. De hele winkel hield even de adem in toen de bakkersmeid hem boos aankeek en zei “DAT zijn RONDE!”. De jongeman prevelde nog iets van “jaja, dat is ook goed” en dook met zijn gezicht dieper in zijn jasje terwijl de bakkersfreule hem nog een vernietigende blik toewierp. Nadat hij had afgerekend kon hij niet snel genoeg de winkel uit zijn, en liep zo voorbij aan de hartverwarmende blikken van medeleven die het merendeel van de medeklanten hem toewierp. Terwijl de meute verder naar voor schoof, werd er al enige zenuwachtigheid merkbaar, toen sommigen begonnen uit te rekenen wie de volgende zou zijn die onder het juk van de bakkersjuf zou vallen. Hier en daar viel een zucht van opluchting op te merken voor diegenen die werden bediend door de bakkersvrouw en –dochter, die de vriendelijkheid zelve waren, en blijkbaar niets merkten van het keiharde regime dat hun tijdelijke hulp hanteerde.

De volgende nietsvermoedende klant had zin in pistoleetjes, en bestelde “van die witte ronde”, onmiskenbaar wijzend in de richting van de juiste mand, om zeker te zijn dat er geen vroegtijdige toorn zou worden opgewekt. Hij keek daarbij even om naar zijn volgelingen in de winkel, waarvan sommigen hem bemoedigend glimlachend toeknikten, want de aangeduide mand bevatte wel zeker overduidelijk ronde witte pistolets, daar kon geen twijfel over bestaan. “Dat zijn KEIZERpistolets!” sneerde de bakkersbabe, alweer met de stem van een zelfverzekerde tweedewereldoorlogse Duitse kampleider. De verschrikte man bestelde dan verder alleen maar de dingen die hij perfect bij naam kende, die als speciale aanbieding per toeval toch duidelijk stonden aangegeven , of waarvan er zeker maar één soort in stock was, zoals daar zijn “croissants”, “een volkorenbrood” en “die ronde koeken met chocolade erover”, waartegen de bakkerskracht geen verzet pleegde, maar verkeek daarbij alweer zijn kans om eens wat anders te eten dan de gewoonlijke bestelling, en zou ongetwijfeld later thuis de gramschap zijns wederhelfts moeten trotseren.

Hoewel ik vrij sterk in mijn schoenen stond door al menig vroege stonden in menige bakkerszaak te hebben doorgebracht op weg naar deze of gene basketbalwedstrijd, betrapte ik mijzelf erop dat ik ook al stond uit te rekenen wie mij zou bedienen. Door een tijdelijke verstrooiing van de bakkersvrouw aan de kassa, en de kortstondige verdwijning van de bakkersdochter naar de achterhoede, was de brutaal-barse blik van de bakkersmokkel mijn deel. Omdat ik naar haar zin niet onmiddellijk – lees: binnen de drie seconden – antwoordde, kreeg ik al snel een “awel, is ‘t aan u?” naar mijn hoofd geslingerd. Aangezien ik ruimschoots de tijd had gehad om eveneens enige soorten te kiezen waarvan ik de benamingen zeker kende, vroeg ik onmiddelijk “jaja, twee tijgerpistolets en twee sandwiches, alstublieft”. Tot zover geen probleem; de benamingen waren correct en de gevraagde items voorradig, en ik had mij zo beleefd mogelijk uitgedrukt. Vervolgens, niet van mijn stuk te brengen, wees ik zelfverzekerd naar een brood midden op de bovenste plank dat duidelijk herkenbaar was door de gekrakeleerde bovenkorst, en vroeg “en een tijgerbroodje, graag”. Terwijl ik ontspande omdat mij tot dusver nog geen euvel ten laste kon worden gelegd, en het ergste voorbij leek, draaide de bakkerskalle zich toch met een ruk om en zei “DAT is WEL een GROOT brood hé!”, een felle snauw waaraan ik mij op dat moment al niet meer had verwacht. Te verbouwereerd om iets te kunnen zeggen, en verwonderd om zoveel brutaliteit – waar was de grootse gedachte dat wij als klant koningen waren, en was het gisteren overigens niet de ‘dag van de klant geweest’? – kon ik enkel nog stamelen “euh, jaja, dat is goed hoor”. Om mij niet verder op glad ijs te wagen – de winter was nog lang en ik zou hier wellicht nog passeren – vroeg ik naar de mij bekende rozijnenkoeken. Op een toon waaruit bleek dat ik in de geest van de bakkerstroela duidelijk als een ‘wannabe’ stond bestempeld, die zich gedroeg alsof ze de juiste terminologie meester was, maar eigenlijk maar deed alsof, draaide ze zich nog eens om en vroeg met een zucht en een hand op haar heup “lang of rond?”, waarop ik mij begon af te vragen of ’s Frauleins obsessie met die termen zich enkel beperkte tot de waar die ze aan de man trachtte te brengen, of bijvoorbeeld ook van toepassing was op haar voorkeur voor, pakweg, mannen. Gelukkig was het antwoord op haar vraag vrij eenvoudig, en ik tartte dan ook het lot door nog een bijkomende keuze te maken van “die met chocolade”, waarbij ik vaag in de richting van een schotel wees en besloot dat ze mij daarover toch niet bijkomend aan de tand kon voelen. Tot mijn ontsteltenis greep ze naar de schotel ernaast, waar eveneens chocolade aan te pas kwam, maar dat waren overduidelijk croissants bedekt met een laag chocolade en dus niet wat ik wou. Om de nijd van de bakkersmeid niet verder op te wekken, besloot ik maar niets te zeggen, en me voor dit keer tevreden te stellen met wat ik verkregen had, in de hoop bij een volgend bezoek de vrouw des huizes zelf te treffen. Deze laatste riep, samen met haar dochter, overigens nog heel enthousiast “dag mevrouw, en bedankt!” toen ik mijn weg naar huis aanvatte. De bakkershulp, daarentegen, kreeg geen dag van de klant.

Thursday 23 September 2010

Cooking by the book

Voor zover je niet wordt afgeleid door bonkende koptelefoons, snurkende medemensen, reiszakken die een eigen plaats claimen of dames die hun seksleven via de telefoon delen met hun gesprekspartner en meteen ook de hele treincoupé, is de pendelrit naar het werk de uitgelezen gelegenheid om weer vaart te maken met wat boeken. Net voor de vakantie kon ik een paar boeken op de kop tikken die bij De Standaard al tot de uitverkoop gedegradeerd waren; het ene was al wat beter dan het andere, het ene verhaal al wat meer uitgesponnen dan het andere, maar eigenlijk geen enkel boek was louter maar 5 euro en de spreekwoordelijke "sjiek" waard waarvoor ze te grabbel werden gegooid. Tenslotte hebben de auteurs in elk ervan, op hun eigen niveau en naar de diverse smaken van hun respectieve publiek, evenveel werk gestoken, en teveel om dan op een dag - zelfs nog niet zo lang na publicatie - zomaar een liquidatielabeltje opgeplakt te krijgen.

Eén van die koopjes was "Duizend schitterende zonnen" (2005) van de Afghaans-Amerikaanse arts en schrijver Khaled Hosseini. Blijkbaar is dat al 's mans tweede boek, en verkreeg hij het meeste succes met zijn eerste boek "De Vliegeraar" uit 2003, dat ik nog tegoed hou, maar zijn tweede verhaal grijpt evenzeer naar de keel en houdt de lezer vast doorheen 30 jaar Afghaanse geschiedenis, terwijl het ook gewoon een mooi liefdesverhaal is. Behalve dat het een aangrijpend en beklijvend verhaal is, biedt het een inzicht in de achtergronden van de waanzin en de ongeregeldheden die zich tot vandaag nog elke dag in Afghanistan afspelen, alle buitenlandse strijdkrachten en -machten die de bergen uitkammen op zoek naar Osama- en Talibanmannen ten spijt.

Zopas beëindigde ik "Als kok in Frankrijk" van Bart Van Loo, een boek dat niet altijd geschikt was om te lezen nadat het ontbijt al was verteerd en het avondeten nog lonkte. Het geeft een geschiedenis van de herkomst van benamingen en/of bereidingen van een heleboel bekende en wijdverbreide gerechten uit de Franse keuken, en hoe ze regelmatig opduiken in de Franse literatuur. De recepten van de gerechten, die er uiteraard worden bijgegeven, zetten de lezer onmiddellijk aan tot actie, al was het maar om tegemoet te komen aan de stijgende goesting die je bekruipt bij het lezen ervan, om nog maar te zwijgen van de daarmee gepaard gaande kwijlproductie en het maaggedonder als de laatste maaltijd bij het lezen alweer een tijdje geleden is.

Ik besloot de taart van de zusjes Tatin maar eens uit te proberen, maar stond mijzelf een dichterlijke vrijheid toe, en besloot er een perzikvariant van te maken. Zonder appelen met citroenen te willen vergelijken bedacht ik wel dat de structuur van deze zomerse vrucht minder consistent is dan die van appelen of peren, dus werd de baktijd een beetje ingekort. Al verdronk het deeg zo’n beetje onder de grote hoeveelheid vrijgekomen sap (de hitte en de suiker hadden ook bij de perziken een kwijlproductie op gang gebracht), toch was het geheel als bij verrassing best te pruimen, zoals u hieronder kan aanschouwen (voor en na het omkeren van het geval).


Tenslotte wou ik nog even melding maken van een andere aangename verrassing die ons te beurt viel in eigen keuken: in ons wijnrek vonden we nog twee "verloren" flessen Fitou van 2000, die om één of andere reden steeds aan onze aandacht ontsnapt waren, en waarvan we de herkomst al niet meer kenden. Maar laat 2000 nu net een behoorlijk jaar zijn voor de Fitou, met een huidige waarde van om en bij de 18 euro per stuk. Heden ten dage een betere investering dan de doorsnee bankrekening, als u het mij vraagt, maar we hebben ze toch maar gekraakt. Ze smaakten naar meer, maar meer was er helaas niet meer.

Monday 20 September 2010

VIP

Hoewel de meeste festivals de laatste jaren doorgaans aan mij voorbijgaan, met uitzondering van een sporadische verschijning van een must-see artiest die mij toch kan verleiden om naar bv. een TW Classic te gaan, was er afgelopen vrijdag geen ontkomen aan. In eigen dorp was het naar jaarlijkse gewoonte weer Pukemarock, dat nu vanuit het centrum van Puurs wat dichter naar ons eigenste Liezele was opgeschoven, alwaar het tussen het Fort en het JOC Wijland was opgesteld. Enkele weken geleden kwamen de buren melden dat ze kaarten hadden, en het plan hadden opgevat om van die bewuste vrijdagavond een “burenuitje” te maken, samen met ons en de overburen.

Omwille van het wankele weer dat we nu al een tijdje meemaken, flitsten mij onmiddellijk de herinneringen aan enkele minder geslaagde festivals mijner jeugd door het hoofd: de moddergevechten in Werchter, het alomtegenwoordig opstuivende stof en de brandende zon, het gedrum van plakkende lijven voor het podium van een gegeerd performer, de duur verkochte creaties van vlees, pasta, brood en in mindere mate groenten, verschaald bier, en de bij dit alles horende associatieve geuren.

De buurman bracht verlossing door te melden dat het om VIP-kaarten ging, aangezien hij als chirurg en dus zelfstandige jaarlijks werd verzocht om het feestgegeven mee te sponsoren. Het vergde mij enige moeite om de beelden op mijn netvlies van ongeschoren, uit leder- of andersoortige Hosen puilende dikkerds met een bier- dan wel lijfgeur te convergeren tot een VIP-evenement, en het was dan ook niet geheel duidelijk waaraan ik mij mocht verwachten.

Op het uur van de afspraak verzamelden we met de betreffende buren aan het uiteinde van onze straat, om ons te voet naar het andere uiteinde te begeven, waar een parking werd voorzien voor de Very Important Parkeerders, die vervolgens met minibusjes tot aan de festivaltent werden gebracht, of althans het Very Important Part daarvan. Het aantal busjes was beperkt, en achteraf bleek dat ze ook een halve sightseeing tour door de plaatselijke gemeenten deden alvorens hun vracht te droppen aan de tent, waardoor de tijdsspanne die het vervoer ernaartoe in beslag nam, wellicht even groot zou zijn geweest als we de afstand te voet hadden afgelegd. Maar, noblesse oblige, dus lieten we ons rijden en deponeren, wat vooral handig zou zijn op de terugweg met een glaasje op.

Ter plaatse bleek al gauw dat mijn vrees ongegrond was, aangezien de figuranten uit mijn geheugen niets van doen hadden op dit festival, en er voor de kaarten van onze buurman Veel Inde Plaats kwam. De ontvangsttent leek op een Very Important Palace, met tapijt op de vloer, hoge en lage gedekte tafels, loungesofa’s, schermen die weergaven wat zich in de festivaltent afspeelde, wat plaatselijk vertier als een biljart, een darts en een kickertafel, en, wat belangrijker is, een open bar. Behalve een fles cava die aan de man en vrouw werd gebracht voor de belachelijke prijs van 20 euro, waren alle dranken gratis te verkrijgen, als begeleiding bij het open buffet dat daarna zou worden opgesteld. Terwijl we ons trachtten in te leven in onze rol als VIP’s, passeerden op het scherm als achtergrondgeluid al enkele van de bandjes om wie het, toegegeven, toch eigenlijk allemaal te doen was. De loungesofa’s hadden echter op dat ogenblik al een Very Important Plekske in ons hart ingenomen, en dus waren we er maar moeilijk weg te slaan om in een koude tent voor een podium te gaan staan. Toen na de aangeboden amuse-gueules (enkele warme hapjes) vervolgens, niet in respectievelijke volgorde, maar zowaar gelijktijdig, een koud en warm buffet werd opgesteld, verder op de avond met voortgang van de tijd nog gevolgd door een dessertenbuffet, een kaasbuffet en warme soep, en daarbij onze buurman ons ruim voorzag van gerste- en ander nat (Very Important Pintjes, zeg maar) om de babbelende kelen blijvend te smeren (het was tenslotte veeleer een sociaal burengebeuren, en hij is niet voor niets stomatoloog), werd het zeer moeilijk om de koude nog te trotseren om de doorgang naar de festivaltent te maken. (Enkele optimisten hadden de ruimte tussen de tenten overigens nog voorzien van een terras, dat echter onbemand bleef.)

Slechts één man kon mij die avond uit mijn tent lokken, en dat was Daan. Ik was al een tijdje een stille fan – niet met een hoog groupie-gehalte, maar gewoon een liefhebber van zijn muziek – en nu mocht ik hem eens live meemaken, een Very Important Perception. Toen ik iets later, nog zelf vol Daan, door de buurvrouw werd aangemaand om mee te tronen naar Regi-met-de-zwaaiende-handjes, liet ik maar met veel tegenzin mijn warm soepje staan voor wat koude Milk Inc. Toen tenslotte de DJ eraan begon, waren wij en de buren al allemaal uitgezongen, en lieten we ons door de busjes maar wat graag naar onze straat terugvoeren.

De buren waren de volgende avond terug op appel, met andere gasten. Ons Very Important Project van de zaterdagavond was zo vlug mogelijk naar Dromenland te vertrekken, met het zachte gebons van een dorpsfestival op de achtergrond.

Friday 17 September 2010

It's the same old song

Tijdens de vakantiemaanden met de auto naar het werk rijden is pure luxe. Je hoeft je niet te haasten om je trein te halen en kan dus heel wat langer slapen, je rijdt haast alleen op de weg, en doet een half uurtje over de afstand waarover je in de wintermaanden soms ruim meer dan een uur onderweg bent. Geen vervelende bumperplakkers die tijdens de wintermaanden met hun BMW X5 in je kont komen hangen om de macho uit te hangen met een auto die de baas betaalt, ook al doe je op dat ogenblik al 140 km per uur in het laatste bochtige stuk van de A12 ter hoogte van Meise – waar overigens om de haverklap ongevallen gebeuren bij slecht weer – alsof zo mogelijk nog harder rijden één of ander bewijs zou blijken te zijn dat je het hebt gemaakt in het leven, of je IQ omhooggaat met het aantal CO2 dat je de lucht inblaast bij elke trap op het gaspedaal; geen eindeloze rij vrachtwagens op het rechterrijvak die af en toe op het middenvak komen rijden om dan toch maar weer te besluiten dat het inhalen niet echt gaat lukken, of niet combineerbaar is met het smeren van de paté op hun boterham of het gsm’en met moeder de vrouw in het thuisland; geen eindeloze treuzelaars op het middenrijvak die net de minimumsnelheid halen die vereist is op onze snelwegen, maar toch liever niet op het rechterrijvak gaan rijden omwille van hun angstvisioenen om geprangd te geraken tussen twee vrachtwagens, of de horror om bij een vereiste rijvakwissel in de volgende 300 kilometer niet meer uit dat rechterrijvak weg te geraken (en zodoende tot in Rome te moeten doorrijden).

Al die elementen zijn terug aanwezig op de weg van zodra op 1 september de kindjes werden afgeleverd en terug opgehaald aan de schoolpoort, en er weer dient te worden gewerkt om de komende skivakantie te betalen. Tijd dus om terug een beroep te doen om mijn gratis – en gelukkig is het gratis – abonnement van Nooit Meer Bijtijds Sporen (zie een eerdere blog). Ik heb getracht om nog enig uitstel van executie te krijgen, maar mijn alternatieve transit heeft ook al een knauw gekregen, nu blijkt dat parkeren aan het Koning Boudewijnstadion om de metro te nemen niet meer gewenst is, en de tot voor kort openbare en tevens lege parking voor genoemd stadion plots werd afgebakend door een stel Joeri’s, die enkel uit hun hokje stappen om nietsvermoedende bezoekers te melden dat het vanaf nu (een lege) privé-parking is en verder de hele dag werkloos voor zich uit staan te staren, onder het sporadisch rollen van een spierbal.

Dus maar weer met de trein. De NMBS was ook zo vriendelijk om nog maar eens een paar treinen te schrappen. Comfortabel om 8 uur de trein nemen en, mits een vlotte aansluiting in Mechelen op een Nederlandse directtrein naar Brussel-Centraal, al even comfortabel 45 minuten later in Brussel aankomen, is niet meer aan de orde. De NMBS – of waren het de Nederlanders zelf, wat compleet begrijpelijk is – had besloten om die bewuste aansluiting niet meer te laten stoppen in Mechelen, waardoor je nu ruimschoots de tijd zou hebben om een koffietje te gaan drinken, een krantje te kopen of zelfs een pitta te eten als je dat zou willen (aan faciliteiten geen gebrek, daar in Mechelen; althans toch tussen 8 en 18 uur), om zodoende een volgende trein af te wachten die ook nog eens naar Brussel rijdt, ware het niet dat je natuurlijk niet om 9u15 (en dus 1u15 na vertrek uit je hometown) in Brussel wil aankomen. Een andere keer misschien, zo binnen een jaar of 35, als het allemaal niet meer zo snel moet...

Dus zit er niks anders op dan een vroegere trein te nemen, die van 7u35 – waar je omwille van de lullige 4 wagonnetjes die men er heeft aangehangen en het hele studentenkorps van het Waasland en Klein-Brabant dat richting Mechelen en Leuven moet als sardienen in blik staat opeengestapeld (uiteraard zonder enige kans op een zitplaats) – en te hopen dat je een degelijke aansluiting hebt op de eerste spoorlijn die in Belgie werd gelegd (en sindsdien in kwaliteit niet bepaald is toegenomen). Bij mijn eerste wederaantreden op het perron was dat in ieder geval al niet aan de orde: de aansluiting die zo’n 4 minuten later had moeten plaatsvinden, liet op zich wachten en kwam een goeie 12 minuten later het station binnengerold (nadat de plaatselijke stationsomroepster al tot twee keer toe laconiek had gemeld dat “de trein naar Brussel-Zuid zodadelijk het station komt binnengereden op spoor 4”, alsof ze zich nog een beetje zat te verkneukelen in de aanzwellende ergernis bij de wachtende reizigers). Kortom, het is weer van dattum, en de herfst moet nog beginnen.

Maar gelukkig is er dan weer tijd voor boeken, zoals “Duizend Schitterende Zonnen” van de schrijver Khaled Hosseini, die ik heb leren kennen dankzij de zomeruitverkoop. Maar daarover later meer, als ik tenminste thuis geraak met de trein.

Monday 13 September 2010

Bosom of Abraham

De zomer leek gedaan sinds we uit vakantie zijn teruggekomen, en bibi heeft sindsdien doorgaans alleen maar doorgebracht met enerzijds rillen met koude handen en voeten overdag op kantoor, of anderzijds rillen met koude handen en voeten ’s avonds thuis, voorzien van fleecetruitjes en basketsokken onder een fleecedeken dat tot de gebruikelijke winterattributen behoort. Mijn lichaam had beslist dat de zuiderse vakantietemperaturen van 32 à 34° voortaan wel te verkiezen waren boven de Belgische standaardtemperaturen, en weigert zich dus aan te passen aan deze laatste. De verwarming dient nog haar jaarlijks onderhoud te ondergaan (lees: chauffagist komt – kijkt er even naar – zegt na een half uur “alles lijkt mij OK” – en “dat is dan 100 euro alstublieft”, of iets in die grootorde), maar de temperatuur is ook van die aard dat de verwarmingsketel zich op het randje van de “doe-ik-het-of-doe-ik-het-niet?”-grens bevindt, en het dus waarschijnlijk weinig zin zou hebben om hem al terug op winterregime te zetten. Wat ons overigens ook zou doen toegeven dat de zomer onverbiddelijk en onherroepelijk voorbij is, en we de hoop op een stukje nazomer volledig hebben laten varen, dus dat stellen we dan liever toch nog even uit. Scheiden doet lijden.

Terwijl onze Moeder de Heilige Kerk vrijdag helemaal het licht zag uitgaan, mochten wij afgelopen weekend nog even getuige zijn van een paar bescheiden zonnestralen, die zaterdag het meest hun best deden. En gelukkig maar, want zaterdag was zowat de drukste dag van de afgelopen paar weken, en die wil je nu eenmaal liever niet onder dezelfde stromende regen doorbrengen waarmee we zowat de hele maand augustus al werden bedacht.

Aan de verjaardagsfuif van de allerkleinsten uit de schoonfamilie (respectievelijk 2 en 4) in de namiddag werd totaal onvoorbereid tegemoet getreden, en daarom diende de voormiddag nog gauw besteed aan het kopen van al dan niet pedagogisch verantwoorde geschenken. Die namiddag werd het gezelschap nog even opgewarmd door enkele verdwaalde zomerse zonnestralen die als decor dienden voor de lading taarten die was aangevoerd, maar de avondlijke schranspartij diende toch naar binnen te verkassen.

Vervolgens moesten we van de ene fuif naar de andere sjezen, die van een iets oudere kleine die Abraham zag en daarom iedereen ten dans uitnodigde, zodat de gasten al benenstrekkend 't oud zot konden laten bovenkomen. Toen de zaal uiteindelijk begon leeg te lopen, bevonden sommigen zich al ver boven hun theewater, werden de stemmen ijler en de uurtjes kleiner, maar mede dankzij een DJ die zijn publiek goed aanvoelde, kon er met recht en reden gezegd worden ‘dat het goed was geweest’.

Na een korte nacht vingen we de dag, toch nog steeds samen met de zon, aarzelend aan. Enkele uren en een ziekenbezoek verder maakten we plannen om de dag af te ronden door nog maar eens een culinair exploot in eigen streek te plegen, in de Brasserie Puurs Lof. Webexploratie vooraf liet uitschijnen dat het etablissement een vrij doorsnee menukaart bezat, maar ter plaatse bleek dat er ook nog een suggestiebord en een schappelijk maandmenu was, met smakelijke gerechten als gegratineerde mosselen, wilde eend en een chocoladebord als dessert. Het restaurant zelf was aan de donkere kant, maar in de (verwarmde en westwaarts gerichte) pergola konden we ons warmen aan de laatste zonnestralen van de dag en het weekend. Het zoveelste adres om weer in het oog te houden, en dat voor een ‘boerendorp’ als Puurs! Ten slotte ging bij ons ook het licht uit, na zo’n ‘bewogen’ weekend. In mijn dromen was het die nacht ongeveer 34°.

Tuesday 7 September 2010

Something special














Het laatste bastion van compromissen (of was het compromitterend bastion?) is de voorbije dagen aan het wankelen gegaan, nu niet de vendelzwaaiende Vlaamse knaapjes van de N VA, maar zowaar de rode rakkers van de PS bij monde van Laurette Onkelinx lieten weten “wat zijn moet, dat zal zo zijn”, en dat België dan maar moet gesplitst worden als het nodig zou zijn, als er geen respect is voor de Franstalige eisen. (Uit goede bron blijkt dat hare Luchtige Hoogheid Fabiola al enkele dagen door de gangen van het paleis danst, onderwijl neuriënd “Que sera, sera”, en daarbij overdreven lang halt houdt voor elk raam, waarbij ze met een appel in haar hand zwaait naar de wachtende persmeute.)

De Koning verslikte zich ongetwijfeld in zijn Palm Royale, en zocht onmiddellijk zijn toevlucht tot – jaja – Danny Pieters van de N-VA, de nieuwbakken senaatsvoorzitter, en kamervoorzitter André Flahaut van de PS, die ook in het verleden zijn sporen al verdiende als verdediger van Vorst en Vaderland. Beide heren zitten op dit eigenste ogenblik met hun stokje in het vuur te poken, maar de zoektocht naar de hete kastanjes dreigt nog lang te zijn. (Het is overigens nog lang geen kastanjeseizoen, dus dat belooft...)

Omdat ze al hun aandacht nu eenmaal niet altijd aan Kim Geybels kunnen besteden, en de tijd tot een echte federale regering toch wel dient gedood, heeft een N-VA-kamerlid een zoektocht aangevat om toch maar weer een fout plannetje te vinden dat enigszins op een corridor ter annexatie van de Brusselse rand zou kunnen wijzen. De noeste N-VA’er licht daarbij zijn eigen persoonlijke oplossing toe: "Ten gronde kan de problematiek van de grensbijziendheid misschien aangepakt worden door een soort digitaal Mercatorbestand, naar de Vlaamse bedenker van de atlas. Een website die 's lands kaarten bevat met aanduiding van de grondwettelijk vastgelegde grenzen van het Belgisch grondgebied én van de gewesten en taalgebieden. Voor eens en altijd vastgelegd, met koninklijk zegel". De Koning ziet de bui al hangen, en zou eigenlijk niets liever doen dan gewoon naar Cannes vertrekken. En met pensioen als het ook even kan, met minstens een persoonlijke erkenning als Spéciale Belge.

Wednesday 1 September 2010

Paperback writer

Voor en tijdens elke zomer paradeert in kranten en tijdschriften de hele meute super-BV’s en dito politici, die zelfgenoegzaam komen verkondigen dat ze tijdens hun vakantie een hele stapel boeken verslinden in twee weken tijd, naast de uitgebreide bourgondische – uiteraard zelf klaargemaakte – eetfestijnen die ze in die vakantie houden, de diverse bezoeken die ze afleggen om de nieuwe culturen die ze verblijden met hun aanwezigheid te doorgronden, de ontdekkingen van de trendy theatertempels te volbrengen, en daarnaast ook nog te diepzeeduiken, valschermspringen, raften, kitesurfen, of zelfs een eigen kookboek / lifestyleboek / kleurboek uit te brengen.

Terwijl ik me het hoofd zat te breken over hoe ze er dan op twee weken tijd in slagen om naast al die activiteiten te lezen aan een gemiddelde van zowat 500 bladzijden per dag, pakte ik mijn armtierige voorraad leesvoer in, in de hoop om daar op die twee weken tijd al dan niet gedeeltelijk door te geraken, zonder al de bovenstaande sexy activiteiten.

Omdat de media er vol van stonden, en ik nog maar nauwelijks iets had gelezen van Tom Lanoye, ging "Sprakeloos" mee de tent in. Het eerste deel van het boek is vooral een klaagzang over een gebrek aan inspiratie - tell me about it - om aan dit boek te beginnen, en dan ook nogal moeilijk om door te geraken. Verschillende lezers zullen hier na veel gezucht waarschijnlijk al opgegeven hebben, de mening toegedaan dat het boek toch niet zoveel voorstelt. Maar wat dan volgt is een rit door het leven van zijn moeder, met de rest van zijn familie als figuranten, en de gevolgen die haar doortastend karakter hebben op de anderen. Het wordt een pakkend verhaal dat je met moeite weer loslaat, en dat je doet begrijpen waarom Tom Lanoye Tom Lanoye is en de overdreven gehypte Dimitri Verhulst nog heel wat heeft te leren. Wellicht zal niet iedereen het met mij eens zijn, en hij krijgt niet altijd lovende kritieken voor dit werk, maar ik neem mijn hoedje af voor Tom. Sprakeloos, als het ware.

Vakantie mag natuurlijk ook wel een tijd zijn voor wat luchtiger literatuur, en dus gingen er een paar afgeprijsde, "moet weg", 5 euro-koopjesboeken mee, in de hoop die BV-gewijs vlug-vlug erdoor te jagen. Het eerste daarvan, "Enigma in Parijs", bleek een uit het Spaans vertaalde detective, en een boek dat zo zwaar te verteren was als een kilo kaas na een hoop crème brulée en gratin dauphinois. Ten eerste ben ik al absoluut geen fan van detectiveverhalen, en dacht ik die samen met Simenon en Agatha Christie in mijn schooltijd te hebben achtergelaten. De hedendaagse hype waarbij ze weer als paddenstoelen uit de grond schieten gaat dan ook volledig aan mij voorbij, en in de Standaard Boekhandels van deze wereld loop ik er liever in een grote boog omheen. Ten tweede, en ik weet niet of dat aan het originele Spaans of aan de vertaler ligt, was het geschreven in zo'n hoogdravende taal, dat je sommige zinnen twee keer moest lezen, en daarbij nog niet altijd goed begreep waarover het nu ging, waarbij je bijna starend over hele pagina's ging, zonder dat er inhoudelijk iets bleef hangen. Het is namelijk niet de eerste keer dat ik een vertaling uit het Spaans lees, en steeds heb ik daarbij hetzelfde probleem. Laat ik dus maar nooit aan avondschool Spaans beginnen.

Het volgende boek was zo mogelijk nog luchtiger, en uit de categorie Chicklit, dat het goed doet op momenten waarop je je verstand op nul wenst te zetten: "Liefde op het tweede gezicht"; een vertaling uit het Engels van het schrijversduo Josie Lloyd en Emlyn Rees, die deze boeken zowaar met twee schrijven en er nog geld aan verdienen ook. Niet dat ik neerbuigend wil doen over chicklit, want er zitten soms wel leuke auteurs tussen die een spannend verhaal te vertellen hebben. Deze apotheose van de plot zag ik echter al van in het zuiden van Frankrijk aankomen, maar het ging goed vooruit en het doel van dit boek was dan ook bereikt: verstand op nul en compleet ontspannen.

En daarmee was dan ook de limiet van mijn boeken bereikt. Met alle uitstapjes, wandelingen, zwempartijen en etentjes, was de boekentijd om - en dat was dan nog zonder het diepzeeduiken, valschermspringen, raften, kitesurfen of zelf een boek te ontwerpen.

Onderweg begon ik nog in het iets serieuzere "De ontdekking van Congo", maar dat werd nu pas thuis beëindigd. Het is een ernstig journalistenverhaal over hedendaags Congo en de naweeën van een onverzorgde geschiedenis; naar mijn smaak veeleer een opsomming van feiten in TV-commentaarstijl (wat wellicht ook de bedoeling was, gezien de gelijkaardige TV-reeks "Bonjour Congo"), zonder al te veel franje en minder lyrisch om lezen, maar het geeft wel een goed, haast moedeloos overzicht van hoe het met Congo misschien nooit meer goedkomt, ondanks alle geld, hulp en Belgische politici die er naartoe worden gezonden. Een weinig positief verhaal; misschien toch maar weer tijd voor wat chicklit.
(Illustr. Mark A. Hicks)