Thursday 30 December 2010

Never look back

Net zoals dit vakantieweekje is het afgelopen jaar aan sneltreinvaart gepasseerd. And good riddens too! Het afgelopen jaar zal noch in de annalen van de sociale, economische, medische of culturele geschiedenis, noch in diezelfde aspecten wat mijzelf persoonlijk betreft, geboekstaafd staan als een hoogvlieger. Het was een jaar van wikken en wegen, de kat uit de boom kijken, spannend afwachten, de bluts met de buil nemen, de wonden likken, jezelf afstoffen en weer doorgaan; op alle vlakken. Kortom, het cijfer 2010 mag er dan mooi afgerond en sexy uitzien, de nullen staken er overduidelijk uit.

Naar het nieuwe jaar wordt niet zozeer halsreikend, dan wel enigszins argwanend uitgekeken. Is de tijdelijke witte onschuld samen met de sneeuw weggesmolten en is er meer van hetzelfde te verwachten, of is een opgepoetst blazoen aan de orde om het eentje in 2011 hoopvol welkom te heten?

Onze ministers zien het jaar alvast rooskleurig tegemoet: de Vlaamse begrotingskabouter heeft 16,1 miljoen extra uit zijn hoed getoverd, waardoor er geen 500 miljoen, maar ‘slechts’ 483,9 miljoen begrotingstekort is. Als hij tenminste niet ondersteboven of achterstevoren heeft gerekend, want daar kunnen we natuurlijk niet helemaal zeker van zijn. Dat de Vlaamse werkkrachten er voor hun noeste inzet (die tot de betere in Europa behoort) daarvoor hun jobkorting bij inschieten, is daarbij slechts een klein detail. En de Vlaamse mobiliteitsmadam kwam – als naar goede gewoonte – op bijzonder geëxciteerde wijze met overduidelijk licht ingehouden opwindingshysterie aankondigen dat er volgend jaar maar liefst 25% meer zout zal voorzien worden! Edoch, niet over de patatten van de belastingbetaler, maar wel om de Vlaamse wegen bij een nieuwe sneeuwlaag verder naar de verdoemenis te helpen. Evenwel zullen we maar stellen dat het met eindejaarsaankondigingen net zoals met foute cadeaus of met verkiezingsbeloften is: het is het gebaar dat telt!

Toch kan dit jaar nog met een positieve noot worden afgesloten. Bij de zware brand in de abdij van Rochefort kon het vuur tijdig worden ingedijkt; het overgrote deel van de abdij werd vernield, maar desondanks konden de brandweerlieden voorkomen dat 25.000 liter opgeslagen trappist in de vlammen opging. De prioriteiten zijn gesteld. En zo kan het regeringsloze land met een gerust hart het nieuwe jaar in!

Wednesday 29 December 2010

Wednesday 22 December 2010

White Christmas

Wie elk jaar een Bing Crosby’tje pleegt, hoeft dit jaar niet meer te dromen: we krijgen een witte kerst. De laatste dagen hebben we overigens zonder twijfel ons tegoed van de afgelopen jaren ingehaald, want er leek maar geen eind aan te komen. Niets passender als decor voor een kerstboom en bijhorende –lichtjes dan een hagelwitte tuin (zo’n 30 cm schat ik), vooral als op een mooie zonnige dag een strakke blauwe lucht achter de witte takken staat, ook al staat daar dan tegenover dat je de nodige verkeersellende moet slikken als je op je werk wilt geraken. Maar aangezien de kerststemming al weken geleden in aantocht was, zorgt het witte decor ook bij de medemens voor een gewatteerd solidariteitsgevoel, dus is de flexibiliteit op kantoor iets groter dan wanneer je pakweg in mei of juni drie uur later op je werk zou opdagen.

Waar wel iets over te zeggen valt, zijn de TV-tradities. Dagenlang al schuimde ik vruchteloos de kranten en televisiewebsites af, op zoek naar “White Christmas”, "Shall we dance", “The Sound of Music”, “Sissi” I, II en III, “A Christmas Carol”, “Mary Poppins”, “Oliver Twist”, “The Court Jester”, “Le gendarme de Saint-Tropez”, “La Grande Vadrouille” en andere zoetgevooisde filmklassiekers waarmee wij vroeger de living opwarmden in de kerstperiode, maar niets van dat alles! Blijkbaar heeft iemand bij elke zender beslist dat een slechte talkshow, een zichzelf herhalende ziekenhuisserie of een nietszeggende tutjesfilm stukken beter is dan een oude klassieker, zelfs voor de jongsten onder ons die de kennis van die klassiekers carrément ontzegd wordt. De televisiekijker wordt behandeld als een junk die moet scoren, ook al zijn de drugs dan slecht en goedkoop. Ja, ik weet dat deze klassiekers verkrijgbaar zijn op DVD, maar dat geeft niet hetzelfde effect als de warme gloed en het gevoel van herkenning die door het gezelschap gaat als blijkt dat iedereen een zaterdagavond of zondagmiddag bij een warme thee of trappist de grappen en grollen van Danny Kaye of de glimlach van Julie Andrews heeft aanschouwd onder het luidkeels meekwelen van de bekende filmsongs.

Gelukkig valt er buitenshuis meer te beleven. Na een kortstondig bezoek aan de Brusselse kerstmarkt, meer om onze honger te stillen en de sfeer even op te snuiven dan omdat we die-hard kerstliefhebbers zijn, wandelden we zaterdagavond onder een schitterende sneeuwbui naar de Brusselse KVS, waar Daan zou aantreden voor zijn akoestische toernee om de nieuwe CD “Simple” te promoten. De CD is een amalgaam van songs in akoestische uitvoering, zelfs sommige waarvan je het niet zou verwachten (o.a. het electronische “Housewife”).

De zaal was zo goed als volgelopen met een zeer gevarieerd publiek. Daan was enkel gewapend met een piano en een gitaar, en vergezeld van drumster Isolde Lasoen en cellist Jean-François Assy, die een sobere muzikale omlijsting gaven aan oude en nieuwe songs, ietwat timide en niet altijd even duidelijk aan elkaar gepraat door de hoofdrolspeler. Maar wie net als ik een fan is van ’s mans doorrookte stem, kwam hier volop aan zijn trekken. Isolde Lasoen ontpopte zich tot een heuse duizendpoot; ze toonde dat ze naast drummen en xylofoon spelen nog meer in haar mars heeft, en volbracht met veel brio zowel de backing vocals als de duetten met de overigens zeer getalenteerde Daan. Zijn meest gespeelde liedjes op de radio (“Housewife” dus, of “Victory”) zijn niet altijd een correcte weergave van zijn capaciteiten; de songteksten van sommige andere liedjes blijken toch bijzonder sterk en doordacht, en konden iedereen in het gemengde publiek bekoren, zo erg zelfs dat hij tot twee keer mocht terugkomen voor een bisnummer. Mooi. Daan is goed op weg om mijn kerstklassieker te worden.

Maar toch, bij gebrek aan de andere klassiekers, hierbij toch één van mijn favorieten, de delicieuze Danny Kaye met “the pellet with the poison”...

Wednesday 15 December 2010

Bimbo

Vanmorgen in de De Standaard stond een verontwaardigde lezersbrief, en momenteel is er zowaar op de website een hele polemiek aan de gang over het door Van Dale nieuw gekozen woord van het jaar, “tentsletje”. Even (ongeveer 1 minuut) deelde ik de mening van de briefschrijvende dame, tot enkele jonge meisjes die ik ken en enkele die ik regelmatig op trein en metro terugzie mij weer in gedachten kwamen. En ik even later op de trein richting Mechelen stapte.

Het is altijd spannend om te zien of je in de juiste coupé gaat stappen: het kan er te warm zijn, te luidruchtig (er zijn altijd mensen die de rest van de wereld deelachtig moeten maken aan al het leed dat hen sinds 7 uur vanmorgen al is overkomen), of simpelweg te vol (regelmatig aangeschurkt moeten zitten tegen iemand met een walgelijke lijfgeur of dito adem is geen pretje; je krijgt daarvoor ook geen korting van de NMBS).

Van zodra ik de coupé binnenstapte, wist ik dat ik de verkeerde had gekozen, want daar zag ik ze zitten, allemaal met hun voeten naar de middengang gekeerd, kwestie van hun doel- en zinloos gebabbel vlotter met elkaar te kunnen uitwisselen.
Ik vin da wel e goe kleurreke!
Ik em moan hoar naa es deu de Kevin loate kleure, en dieje doet da wel goe vinnekik!
In het midden van de bende zat een blond geval zich te schminken, waarbij iedereen die niet tot hun clubje behoorde uitgebreid werd gemonsterd. Beverly Hills 90210 revisited. Ze droeg naadkousen en een roze SHORT, daaronder een paar Uggs (die er ondanks hun belachelijk hoge prijs bij iedereen oerlelijk en compleet idioot uitzien, en zeker onder een short), en zat ondertussen onophoudelijk inhoudsloos te kwekken. [Nvdr: het was op dat ogenblik -2°C en volop aan het sneeuwen, zoals beloofd door Frank, waardoor alle andere mensen op en rond de trein getooid waren met wollen mantels, sjaals en mutsen.] Elke poeder-, oogschaduw- of lipstickverpakking van Dior of YSL die ze bovenhaalde werd door haar collegae steevast op “oh’s” en “ah’s” onthaald.

Uit de gevoerde academische gesprekken kon ik ondertussen opmaken dat het ging om studenten van een kappershogeschool. Diezelfde gesprekken gingen verder nog over de vriendjes van anderen die zich duidelijk niet in het gezelschap bevonden, het al of niet afleggen van examens en het maken van een wereldreis (ttz een reis van het ene strand met cocktailbars naar het andere). De man naast mij kon zijn ogen niet afhouden van de panty- & shortbenen, terwijl het zweet ondertussen al op zijn voorhoofd parelde. En dat om 8 uur ‘s morgens.

Ondertussen moest er nog even een les “gelezen” worden, voor het geval ze “vragen” zouden krijgen bij de aanvang van de les. Het wicht haalde een map boven waarin zowaar een heel pak halve pagina’s waren… euh… volgeschreven, en uitte haar bezorgdheid over de vergaarde kennis: “Allee, naa emmekik persies niks geliejerd, en ik zen gistere nen hiejelen dag bezig gewest!” “Maar waarmee?” was de interne vraag die spontaan bij mij opborrelde.

De man naast mij kreeg het pas goed kwaad toen het gesprek plots, alsof ze pakweg over hun broodbeleg bezig waren, begon te gaan over een aantal etablissementen die de blonde bimbo al dan niet tijdens de weekends bezocht. “Ah ja, dat is een parenclub hé!” riep het kind zonder blikken of blozen voor heel de coupé, “ge moet daar wel voor zijn!

Tentsletje? Prima woord hoor, wat mij betreft. Trouwens ook bij uitbreiding naar andere behuizingen. Maar ge moet daar wel voor zijn.



Sunday 12 December 2010

Le roi se meurt

Terwijl de grote meute ongetwijfeld deze Dag des Heeren de winkelzondagstraten of kerstmarkten al afschuimde op zoek naar het ideale kerstcadeau, brachten wij die op vrij rustige wijze door: de vogeltjes en de eekhoorn voederen, de dikke weekendkrant doornemen, een paar wasmachines draaien, en vooral – rijkelijk laat zoals elk jaar – op zoek naar de huiskerstboom voor de komende weken. Politieke correctheid gebood ons te wachten tot na de doortocht van de Heilige Sint, maar ons plan om die op zaterdag te halen werd compleet vergeten. Gelukkig wisten we dat Coni Roos in het naburige Londerzeel op zondag open is, en dat ze doorgaans goed van kerstbomen en aanverwante voorzien zijn.

Onder een flauw winterzonnetje, met een aanstormende dikke grijze lucht, werd uit de resterende oogst de keuze gemaakt voor een Abies Koreana ofte Koreaanse zilverspar. De man van het tuincentrum, die zei dat de grote rush al was gepasseerd omdat de eerste sneeuw het bijhorende kerstgevoel vroegtijdig had aangewakkerd, raadde ons de alom aangeprezen Nordmannspar af, maar wij hadden sowieso al ervaring uit eerste hand dat deze laatste soort na de kerst er onverbiddelijk het bijltje bij neerlegt, en zelfs in een vochtige tuin met een eigen plekje geen aanstalten maakt om terug uit zijn krammen te schieten. Dus de genaamde zilverspar veroverde een plekje in ons hart en wisselde van eigenaar voor 45 harde Europese valuta, maar hopelijk vindt hij tegen die prijs onze tuin wel aangenaam genoeg om zich te settelen binnen een paar weken.

Op zaterdagavond beten we ons weer vast in een stukje cultuurabonnement: in het plaatselijk cultureel centrum De Kollebloem trad 't Arsenaal aan met een stuk absurdistisch theater, de éénakter De Koning sterft (Le roi se meurt) van Eugene Ionesco, met een zeer hoogstaande cast van naast de onvermijdelijke Jaak Van Assche, o.a. ook Mieke De Groote en Marie Vinck. Ondanks dat het stuk bijna 50 jaar oud is, blijft het thema – de dood verrast en men is er nooit op voorbereid, wie men ook is of waar men ook is – in deze moderne tijd waar alles wordt opgevolgd en gecontroleerd door middel van smartphones en andere gadgets, Facebook en Twitter, meer dan ooit actueel. Helaas voor de i-bezitters zal ook voor hen de dood onvermijdelijk onaangekondigd en ongewenst opdagen. (Al kan ze binnenkort misschien wel worden gedownload als app!)

Helaas voor ons werd ook deze voorstelling weer bezocht door enkele mensen die op de naam Jaak Van Assche waren afgekomen en die dachten dat ze in een live-uitzending van De Kampioenen zaten; totaal ongepast en misplaatst schoten ze uit in lachsalvo’s en leverden ze hardop commentaar op bepaalde scènes, alsof het ging om een goedkope voorstelling van plakkaatzangers op een volksfestival. Er zat hier en daar wel soms wel een licht grappige repliek in, maar over het algemeen is het uiteindelijk wel een vrij somber en verdrietig stuk. Gelukkig was Jaak Van Assche ook koning van de beheersing en zette hij een sterke acteerprestatie neer, waarmee weer maar eens duidelijk wordt dat hij en zijn “collega’s” veel beter kunnen dan de flauwe slapstick van De Kampioenen. Het wordt ondertussen een cliché, maar ik kan niet nalaten het ook hier weer te herhalen: een aanrader.

Thursday 9 December 2010

Like a hobo

Sinterklaas is dit jaar nog onopgemerkter voorbijgegaan dan andere jaren, omdat de kerst tegenwoordig al in de winkels binnensluipt nadat Allerheiligen goed en wel voorbij is. Was het niet voor de geimporteerde Halloween, dan gingen we op 1 september al terug naar school voorzien van kerstversiering. De Goedheilig man is kennelijk geen gewenste consument, want hij bedient alleen een niche van de maatschappij, terwijl kerstconsumptie in alle leeftijdscategorieen plaatsvindt.

De aanloop naar Kerstmis is het uitgekiende moment om in te spelen op de emotie van de mensen, die dan merkelijk wat losser komt te zitten. Onlangs werd in de media zelfs beweerd dat het drinken en vasthouden van warme dranken ook binnenin voor een ‘warm’ gevoel zorgt, met een invloed op het gedrag van mensen. Niet alleen goede doelen spelen daar gretig op in – het aantal enveloppes van Artsen Zonder Grenzen, Handicap International en dies meer neemt toe naarmate de afstand tot de kerstperiode afneemt – maar ook in de stations wordt er een pak meer goodwill verwacht om te doneren aan de rondschuifelende daklozen, al dan niet voorzien van verblijfspapieren.

Nu de winter zijn definitieve intrede heeft gedaan is het door de vestimentaire aanpassingen van sommige mensen wel wat moeilijker om het kaf van het koren te scheiden. Voor je het weet heb je een aalmoes gestopt in de hand van de nietsvermoedende man aan de ingang van het Centraal Station, die nog even een sigaretje staat te roken voor hij weer naar huis pendelt. Of van het gebogen dametje dat met haar tassen en haar sjofele jas op een perron van het metrostation tegen een muurtje staat, te wachten op een trein die haar met de net gescoorde inkopen voor de kerstfeesten twee haltes verder brengt, omdat ze al zoveel geld opdeed dat een taxi er echt niet meer afkon. Je blijft ook wel wat beteuterd achter, als je net met een ronkend zelfgenoegzaam gevoel een euro in de hand van een mankende bedelaar hebt gestopt, die het daarop als een gazelle op een lopen zet, of een smartphone bovenhaalt die zowat de helft van jouw nettoloon vertegenwoordigt. Kortom, het is niet makkelijk om je goedheid gezond te doseren met de kerstdagen in zicht.

Dan maar zoals de dame die vanmorgen de centrale gang van het gelijknamige station passeerde: ze zwalpte van de ene dakloze naar de andere, en overal hield ze halt; bij de ene om een pakje speculoos in zijn hand te stoppen, de andere een pakje Nic Nacs, of nog andere koekjes; de dakloze met de konijntjes kreeg zelfs een handvol wortelen voor zijn gezelschap. De begenadigde ontvangers keken haar stomverbaasd na, één gooide de speculoos achteloos in de zak met zijn bezittingen. Maar de gulle gever was voor de rest van de dag van haar kerstschuldgevoel verlost, zonder zich bekocht te voelen.

Sunday 5 December 2010

Wrong man for the job

Voor wie zijn professionele marktwaarde wil weten, is het aangewezen om af en toe te gaan solliciteren, ook al ben je niet noodzakelijk effectief geïnteresseerd in de job. Uiteraard kan je daarbij ook al gauw uitmaken of het elders daadwerkelijk beter is, en of de job in kwestie wel iets voor jou zou kunnen zijn, want elk gesprek kan heel anders uitvallen dan wat je je ervan had voorgesteld. In veel gevallen worden de selecties bij bedrijven tegenwoordig door externe bureaus gevoerd, waarbinnen er op een zogenaamde toenemende specialisatie prat wordt gegaan, en in bepaalde gevallen – bij bedrijven die de centen er niet willen aan uitgeven, of die pretenderen dat alles wat ze zelf doen beter wordt gedaan – is het de personeelsdirecteur zelf die de selecties uitvoert.

Ondanks die zelfverklaarde specialisten en professionals is het niveau van de sollicitatiegesprekken, in vergelijking met vroegere sollicitatie-ervaringen, bedroevend laag en wekken zij vaak tenenkrullende ergernissen op. In de media verschenen al eerder berichten over de negatieve ervaringen van sollicitanten, zowel bij ons als bij onze noorderburen – dat bv. negatieve ervaringen van sollicitanten niet alleen een slecht beeld van het bedrijf vormen bij de persoon in kwestie, maar ook een negatief effect hebben op zijn gedrag als consument; in Nederland heeft men zelfs een heus forum over sollicitatieleed.

Uit persoonlijke ervaringen blijkt in eerste instantie het gebrek aan “goede manieren”, dat kennelijk ook uit de verschillende lagen van het bedrijfsleven aan het verdwijnen is. Op een sollicitatiebrief, die ondanks de vorm van een e-mail nog altijd een formele aangelegenheid is, wordt geregeld tutoyerend gereageerd, alsof de interviewer of personeelsverantwoordelijke in kwestie al jaren een goeie vriend is van jou, wat je als sollicitant, ingevolge alle goeie raad die websites als Vacature, Jobat, Monster e.d. je dienaangaande geven, toch wel een beetje in de war brengt, vermits een reciproke aanpak hier ‘volgens de boekskes’ niet aan de orde is.

Vervolgens word je geregeld, ongeacht je leeftijd, ervaring of de functie waarvoor je solliciteert, min of meer te kakken gezet als ze jou, zonder enige verwittiging, ellenlange wachttijden laten uitzitten alvorens het gesprek waarvoor je mocht komen ten uitvoer wordt gebracht. Zelfs als je een afspraak had om 9 uur ’s morgens en alle files en ochtendellende moet trotseren om ter plaatse te geraken voor een ‘kennismakend gesprek’ van een half uurtje, word je bij de receptie geplant, alwaar je zonder blikken of blozen de tijd mag zien voorbijtikken tot er een kwartier, een half uur of in sommige gevallen zelfs een vol uur is gepasseerd, waarna je zonder enige verklaring of excuus wordt opgehaald en sneller wordt buitengewerkt dan de tijd die je hebt doorgebracht met wachten. In enkele gevallen krijg je dan een vage reactie als “ik had het druk”, “mijn baas moest nog iets weten”, enz. alsof het voeren van sollicitatiegesprekken, ondanks hun specialisatie, maar een naar bijverschijnsel is waar ze nu eenmaal niet omheen kunnen, en jij voor die dag het steentje in hun schoen bent.

Als je al dan niet een gesprek hebt gehad, is het wachten op een eerste of verdere reactie op jouw sollicitatie. Vaker wel dan niet krijg je na je brief wekenlang niets meer te horen, of zelfs helemaal nooit meer. Je mag nog eens bellen of e-mailen om te vragen of ze je brief hebben ontvangen, of, hoe de gesprekken evolueren en of je nog een vervolg mag verwachten¬: in veel gevallen volgt een oorverdovende stilte, alle ‘best practices’ uit handelscorrespondentie ten spijt van hoe je een beleefde afwijzende brief moet schrijven. In enkele gevallen, als je alle voorwaarden die aan de sollicitant worden opgelegd, hebt afgecheckt, en er geen twijfel mogelijk is dat jij de geknipte kandidaat voor de job bent, volgt er een tijd lang niets, waarop je na zowat anderhalve maand, of – als je eerder zelf navraag hebt gedaan – een prutserige standaardbrief krijgt die zegt dat je niet voldeed aan de voorwaarden.


Onlangs was ik weer ergens te gast voor een sollicatiegesprek. Het bedrijf, ooit een afgeleide van de Boerenbond met meer dan 300 werknemers, zocht iemand met meer dan 15 ervaring als directieassistente, omwille van het belang en de vereiste maturiteit voor de functie, wat tegenwoordig al een rariteit is in sollicitatieland. Terwijl ik van in het stoeltje aan de receptie alweer de minuten zag voorbijtikken en er al gauw een kwartier van de afgesproken tijd gepasseerd was, viel mijn oog, in de open kelderverdieping waar zich zo te zien de refter bevond, op een groot kruis dat zich aan één van de pilaren in diezelfde refter bevond. U weet wel, zo’n kruis waar onze grootmoeders vroeger het gewijd palmtakje achter staken dat ze op palmzondag van mijnheer pastoor hadden gekregen, in dit geval evenwel zonder takje. De frons van mijn wenkbrauwen deed bij de receptioniste ongeduld vermoeden, want ze vroeg of ik misschien alvast een koffie wou. Ik had evenwel geen dorst en mijn gefrons was eerder te wijten aan de verwondering dat in this day and age, waarin de verzuiling zogezegd achter ons werd gelaten, een zichzelf respecterend bedrijf nog koketteert met een instelling die geen uitstaans heeft met de bedrijfswereld en bovendien de laatste tijd niet zo bijster fantastisch in het nieuws komt. Ik voelde als pluralistisch atheïst de onrust in mijn lijf branden.

Toen ik eindelijk, ruim over tijd, aan de beurt was, kwam de dame in kwestie, de personeelsdirectrice, met een duidelijk verveeld gezicht aanzetten. (Ik had ondertussen geleerd aan de receptie dat de kantooruren slechts tot 16 uur liepen – het ogenblik waarop ik tot nu toe, overal waar ik heb gewerkt, gewoonlijk nog een drankje en/of snackje tevoorschijn haalde om de volgende twee uur door te komen – en aangezien dat tijdstip door de vertraging met rasse schreden naderde, zorgde dat wellicht mee voor het ongenoegen.) De voorwaarden van de functie werden nog eens overlopen, en de reden voor de sollicitatie werd in de verf gezet: de huidige directiesecretaresse zou na 40 jaar dienst op pensioen gaan, wat door de interviewster met een goedkeurende knik en blik werd onderstreept. Ik trok grote ogen, mijn wenkbrauwen gingen nogmaals omhoog en ik kon een flauwe “amai” uitbrengen, aan de overzijde opgevat als teken van bewondering, aangezien dat duidelijk van mij werd verwacht, terwijl alle cellen van mijn brein op dat ogenblik schreeuwden “AAAAAAAARRRRGH! 40 jaar op dezelfde stoel vastgeroest zitten! You have got to be kidding me!” Met uitzondering van bepaalde jobs (onderwijs, zelfstandigen, artsen, bedrijfsleiders...) kan ik me namelijk niet voorstellen dat je, zeker in een uitvoerende functie, 40 jaar op dezelfde stoel zou willen vastgeroest zitten, maar de interviewster vond dat klaarblijkelijk een bewonderenswaardige prestatie die bij voorkeur veel navolging verdiende in de hele bedrijfswereld. [NEWSFLASH: als iedereen zo zou redeneren, zou je werknemers krijgen die sinds hun 20ste nooit meer zijn geëvolueerd, en zou de hele HR-business überhaupt overbodig worden.] Op mijn vraag of het bedrijf, dat alleen actief was in Vlaanderen, ook zinnens was om richting Wallonië uit te breiden, kreeg ik een korte, snerpende en snedige “neen!”, waarbij ze de daarop volgende “Ben je gek!” nog net kon doorslikken, en mijn wenkbrauwen bij deze abrupte reactie nogmaals van dienst waren. Niet alleen was het bedrijf in zijn wereldsheid beperkt tot het grote Vlaanderen, bovendien huisde hier ook nog eens een groot percentage van het kiespubliek van de heer De Wever.

Maar goed, na deze en nog enkele afknappers, waarbij ik onder meer een reprimande te verwerken kreeg omdat ik bv. een bedrijf als McKinsey, waarvoor de dame duidelijk in een ongekende idolatrie stond ‘na slechts acht jaar al’ [sic] had verlaten, en nog enkele – al dan niet door boertigheid ingegeven – aanvallen op mijn persoonlijkheid en karaktertrekken die ze na slechts een half uur gesprek al onmiskenbaar had doorgrond, was bij mij ‘de goesting’ er wel af. Het bedrijf en haar werking had ik ondertussen ook op een half uur doorgrond, en in plaats van bij een respectvol bedrijf leek ik in het Hol van Pluto zijn terechtgekomen. Mijn tegenspeelster vond blijkbaar ook dat het welletjes was geweest, of alleszins dat ze toch niet te veel van haar overuren aan mij wou besteden – het was ondertussen dan ook al ruimschoots 16.15u – en besloot het gesprek te beëindigen, zonder gevolg, aangezien de functie toch niet zou beantwoorden aan wat ik zocht (en ik duidelijk niet de kandidaat was die de volgende 25 jaar zou vol maken).

Toen ik naar buiten liep – waarbij ik letterlijk de deur werd gewezen, want ze had geen zin om me ook nog eens tot bij de receptie te begeleiden – wist ik niet welk gevoel mij nu het hardste overviel: de teleurstelling om de afloop, of de opluchting. Mijn wenkbrauwen, daarentegen, voelden overduidelijk stijf aan.

Friday 3 December 2010

Gold


Dat het deze week Restaurantweek is, zal de horeca geweten hebben. Wij schoven gisteravond de verkleumde voetjes onder tafel bij ’t Witte Goud in Leest, waar het menu van de Restaurantweek een complete verrassing zou zijn, vermits er niets was prijsgegeven op de website. De nog jonge zaak (1 jaar oud) van de chef uit de streek, die we eerder al hadden bezocht onder de naam Dorp 5 met een andere chef, zat afgeladen vol, met bekende en minder bekende mensen (aan het tafeltje naast ons zat Dominique Monami-nietmeervanvanroost met haar iets recentere eega, de big boss van Sony Music België). De uitgelaten Nederlandse maitre d’hotel liep constant naar iedereen te lachen en vrolijk te wezen, wat op zich de zaak nog extra verwarmde.

Het aangekondigde driegangenmenu (volgens de afgesproken Restaurantweekprijs van 28 euro) kon mits een toeslag nog uitgebreid worden met een extra gangetje, wat we ons, na een blik op enkele borden rondom, geen twee keer lieten zeggen. De grootte van de schotels leken niet van die aard om goede eters bij drie gangen tevreden te stellen, tenzij dat natuurlijk omwille van de speciale prijs was, maar omdat wij tot die eterscategorie behoren, wilden we liever geen risico lopen, kwestie van ook niet met een verkeerd beeld van het restaurant buiten te stappen.

De excellente aperitieve bubbels van eigen bodem die sommige champagnes wel eens wittekes zouden kunnen doen uitslaan (Chardonnay Meerdael), werden begeleid door een trio hapjes, waarna de schotels aan een zeer gezapig tempo werden opgevoerd, ideaal voor een rustig avondje uit. Van de schelvis in kruidenkorst, over het “extra-schoteltje” Sint-Jacobsvruchten en langoustine met een streepje kreeftensaus, tot de (ruime portie) fazantenborst die we als hoofdgerecht kregen, werd elk gerecht, helemaal in lijn met de naam van het restaurant, begeleid door een “witte” groente uit eigen streek, al dan niet in een mousse- of pureevorm: aardpeer, schorseneren, knolselder, witloof, prei... Soms een beetje bleekjes op het bord, maar allemaal zeer smakelijk (“streling voor het oog, goed afgekruid, perfecte cuisson" om het maar met een paar ondertussen populaire TV-termen van Jan-met-de-pet te zeggen) en met 4 gangen uiteindelijk toch wel voldoende vullend. Aangezien we geen fans zijn van witte wijn, kozen we als begeleidende drank een ons onbekende Duitse Frühburgunder Spätlese 2007 met de toffe naam “Geil” naar het gelijknamig wijndomein, een droge rode wijn die ook perfect bij de vis paste.

Terwijl de maitre d’hotel met zijn brede smile af en toe aan de tafel opdook om bij te schenken of te kijken of het goed was, kwam zijn iets timidere vrouwelijke collega langs als een trippelend muisje om ons te voorzien van piepkleine zelfgebakken pistoletbolletjes, of onze borden af te ruimen. Het dessert, dat met een nog brandende crème brulée en versgedraaid vanilleijs even de tafels in vuur en vlam zette, was volledig conform de witte huislijn en – nu toevallig – ook met de omgeving buiten, en vulde de allerlaatste gaatjes. Als afsluiter een koffie en speciale thee van het huis, die overigens nog werden bijgevuld indien gewenst door de jonge chef zelf, die een beetje verlegen aan de tafels kwam schuifelen op het einde van het diner, maar nog niet de animo van een Peter, de schwung van een Sergio of de radheid van tong van een Piet aan de dag durfde te leggen om zijn credits op te eisen. Drie ontspannen uren later klokte de rekening af op een aanvaardbare prijs, ondanks de begeleidende dranken, dus geen reden voor ons om wit weg te trekken. Deze chef zal stilaan wel wat meer kleur krijgen als hij rijper wordt, dus we gaan zeker de weg nog eens terugvinden naar ’t Witte Goud.

Sunday 28 November 2010

Harp

Als je door derden, al dan niet onder invloed van uitvoerige beschrijvingen op deze blog, de naam krijgt dat je met een hoge frequentie restaurants afschuimt, terwijl dat in realiteit nogal meevalt, zij het dat dergelijke uitvoerige beschrijving van een eenvoudig schoteltje nu eenmaal gemakkelijk schrijfmateriaal oplevert, dan fluistert een duiveltje in mijn oor dat er niets anders opzit dan aan die reputatie tegemoet te komen. Eerlijk gezegd valt die frequentie echter nogal mee; meer zelfs, ze zou nog hoger kunnen, en het is dus ook al twee weken geleden dat bibi, middels de gebruikelijke afspraak met dezelfde vriendin, terecht kwam bij L’Orchidée Blanche. Dit Vietnamees restaurant stond in het Brusselse goed aangeschreven en kreeg puike commentaren op diverse websites; de eigen website beloofde een aangenaam kader, wat een goed idee leek om weer eens wat bij te praten.

Een blik op de uitvoerige kaart, waarvan je nogal snel geacht wordt een keuze te maken, nog voor je alles kan gelezen hebben, bracht bij mij de bedenking dat ze eigenlijk, behalve de benamingen van de schotels, in niet veel verschilde van de duizenden andere restaurants van Chinese, Thaïse of andere oosterse oorsprong in België. De gekozen dim sum (Ha cau, Xiu Mai, Banh-Xep in het Vietnamees) en de “Marmite du pêcheur de l'Ile du Dragon” (gesauteerde scampi met citroengras en piment) waren dan ook van zeer hoge kwaliteit en smaak, maar verschilden in niets van wat ik in hogergenoemde oosterse etablissementen al had genuttigd. Het restaurant was nogal aan de smalle kant en voor een maandagavond goed gevuld, waardoor het er ook nogal luidruchtig werd, en de vriendelijkheid van het personeel leek me nogal voorgewend, maar ik neem aan dat de andere Euroburgers die het restaurant regelmatig aandoen en voor wiens rekening veel van de positieve commentaren waren, dan ook snel tevreden zijn. Niet slecht, maar niet iets om per se speciaal voor naar Brussel te rijden.

Maar, nu de reputatie toch is gemaakt en er dient aan te worden tegemoed te komen: de komende week volgt er meer van dat, en wel in eigen streek. Vanaf morgen is het namelijk de Restaurantweek in heel België, waarbij een hele rits restaurants, ook toprestaurants, een hele week een 3-gangenmenu aanbieden voor maar 25 euro per persoon. De geïnteresseerden kunnen nog een kans wagen, maar de meest geroemde restaurants, al dan niet Michelingerelateerd, waren enkele weken geleden al ruimschoots volgeboekt voor de hele week. Wij konden nog een tafeltje versieren op een avond in de week bij ’t Witte Goud, een vrij recent geopend restaurant in Leest (onder een andere chef bekend als Dorp 5). Uiteraard zullen de trouwe volgelingen worden beloond op een uitgebreid verslag van deze culinaire uitspatting.

Vanmorgen was het letterlijk tijd voor iets totaal anders. Als deel van ons cultuurabonnement in onze home town hadden we een kaartje voor een aperitiefconcert van harpiste Anneleen Lenaerts. Voor ons een nobele onbekende, evenals de harpmuziek overigens, maar in muzikale kringen met haar 22 jaar blijkbaar al een heel grote harpdame. Letterlijk en figuurlijk, want op het lege podium stond een imposant instrument met prachtige versieringen en houtsnijwerk. Er werden hemelse klanken aangekondigd, en Anneleen Lenaerts loste de verwachtingen in. Haar harpgeluiden bleken heel goed mee te vallen, en brachten de aanwezigen zowaar in een ontspannen sfeer; de ideale manier om een koude luie zondag aan te vatten. Na de apotheose met de Moldau van Smetana (in een bewerking voor harp) kregen we er nog een onverwacht jazzy bisnummer bovenop, en dan was het tijd voor het aperitief. Voor mensen die aan ontstressen toe zijn deze tip: vervang alle crappy lounge-, jungle- en watergeluiden door harpmuziek, en u bent dadelijk in hemelse sferen. En dat zomaar op een zondagmorgen.

Wednesday 24 November 2010

Mr. Writer

De tijd is er aan zo’n rotvaart vandoor gegaan dat het binnen enkele weken alweer kerstmis is, het einde van het jaar voor de deur staat en het matje van 2010 wordt opgerold. Het was om velerlei redenen niet echt een hoogvlieger – niet alleen voor mezelf trouwens – en daarom zal ik er niet om malen om dit ronde jaar met 1 achter mij te laten.

Een hoogtepunt van het najaar was de zopas afgeronde, korte introductiecursus prozaschrijven. Een volledig andere discipline dan bloggen, overigens, en we hebben ons dan ook enkele weken onledig gehouden met het bedenken van fictieve verhalen die toch wel volgens bepaalde regels en wetmatigheden dienden te worden geschreven, om vervolgens door de medecursisten op de rooster te worden gelegd. Niet alle cursisten hadden als onmiddellijk doel om morgen de nieuwe Harry Mülisch of Hugo Claus te worden, maar zoals ikzelf was het bij de meeste mensen vooral nieuwsgierigheid over waar je moet op letten als je een langer verhaal wilt schrijven. Dat bleek toch niet zo eenvoudig, vooral omdat de inhoud volgens bepaalde regels moet worden opgebouwd, er actie in het verhaal moet zitten die de aandacht van de lezer grijpt, maar anderzijds toch ook niet te lang mag blijven duren, en bovendien moet alles dan nog eens kloppen in de werkelijkheid ook, zodat je alleen kan schrijven over dingen die je zelf kent en hebt ervaren, of dat je verhaal toch een minieme vorm van research vereist.

Grosso modo kwamen dezelfde tips aan bod die je her en der al van bekende schrijvers had kunnen lezen en horen, alleen werden hier je schrijfsels natuurlijk onmiddellijk voor het vuurpeleton gebracht. En in het geval van sommige mensen was dat echt wel letterlijk te nemen. De cursus werd vooral besteed aan de bespreking van je pennevruchten, naast het aangeven van nieuwe tips. Voor wie echte schrijfambities had, was er een opwelling van werklust naar elke les toe, om vervolgens, na bespreking en, in eigen hoofd, uitvergroting van de kemels in de krabbels weer de dieperik in te gaan uit pure wanhoop en het besef dat het water heel diep is. Ook, en dat is waarschijnlijk de grootste barrière voor mensen die liever meer zouden willen schrijven, is de boodschap in eerste instantie “schrijven, schrijven, schrijven”, wat uiteraard niet eenvoudig is als je al minstens 8 werkuren per dag op kantoor doorbrengt, en nog eens 2 uur besteedt enkel maar aan de verplaatsing naar en van die werkplek. Om nog maar te zwijgen van de innerlijke mens, want die moet natuurlijk ook regelmatig versterkt worden.

Maar kom, les excuses sont faits pour s’en servir; uiteindelijk is het met schrijven zoals met sporten en diëten: je vindt altijd wel een uitvlucht om er niet aan te beginnen. Hopelijk brengt het nieuwe jaar daar met 1 ook verandering in.

Thursday 11 November 2010

Girls & Boys

Gisteren was het de jaarlijkse fuif van Discobar Sixth Sense Music: 4 generaties dj’s die al zowat dertig jaar de streek opvrolijken met hun fantastische fuiven, en dat één keer per jaar aan de vooravond van 11 november met z’n allen tegelijk doen, over de generaties heen. Dat ziet zich ook weerspiegeld in het aanwezige publiek, dat gewoonlijk ook over de generaties heen komt opdagen, zodat je de hoofdjes beurtelings ziet opspringen, al naargelang de leeftijd van de gespeelde songs.

En dan waren ze daar weer... Ik had er onlangs in Rotterdam nog één gespot, en dacht tot mijn grote vreugde dat ze aan het uitsterven waren, maar gisteren doken er weer verschillende op, en wel van de diverse aanwezige generaties, ondanks het koude herfstweer: de mannen die zo nodig met ontblote bast een V-hals aan moeten, onder de vorm van een T-shirt, of – wat nog erger is – een trui zonder iets eronder. Wie deze rage heeft uitgevonden is mij een raadsel, en ik dacht dat het na de voorbije zomer, waarbij alle BV’s en BN’en van de lage landen, van Koen Wauters tot Bas Westerweel, de drang voelden om hun schriele kiekenbast, al dan niet voorzien van enkele haren, met de hele televisiekijkende wereld te delen, ook alweer voorbij was. Maar helaas, het mocht niet zijn. “Wat een goorlappen!” las ik ergens als Hollandse commentaar op dit nieuw vestimentair verschijnsel, en gelijk hebben ze. (Het fantastische woord ‘goorlappen’ zal overigens vanaf nu deel gaan uitmaken van mijn vaste vocabulaire aangaande de omschrijving van vieze mannetjes, doch dit terzijde.)

Vooreerst gaat het er bij mij niet in waarom een man de noodzaak voelt om zijn borstkas – tenzij in sportieve of recreatieve omstandigheden met welbepaalde doeleinden, en dan nog als er wat te tonen valt – zo nodig in de openbaarheid moet brengen. Het resultaat is niet alleen onsmakelijk, heren: het is ronduit lachwekkend. Het zijn dan ook vooral de metroseksuelen (alweer zo’n term waarvan je je afvraagt waar hij in godsnaam vandaan komt; doet de metro of de metropool mannen twijfelen aan hun mannelijkheid? En wat dan met de vrouwen in de metropool die mannelijke trekjes hebben, krijgen die ook een nieuw uitgevonden benaming?) die dit soort onzinnige textielstatements moeten maken. Zeg nu zelf, zijn de exemplaren op onderstaande foto’s iets waar u als vrouw instinctief onmiddellijk de neiging bij voelt om zich mee voort te planten, of er, pakweg, bescherming bij te zoeken als het allemaal even niet meezit?




Ten tweede moeten mannen eens één ding heel goed gaan begrijpen: de V-hals werd uitgevonden voor de vrouw. Voor niemand anders! Wij bezitten een paar van iets dat er beter gaat uitzien door genaamde V-hals, ongeacht de grootte. De V-hals was nooit bedoeld om een geklede imitatie van een soepkip weer te geven. De V-hals toont onze betere inborst, en moet u ertoe aanzetten om u meteen als beschermer van dit zwakke schepsel op te werpen (om vervolgens later dan weer door dit schepsel te worden onderworpen, maar dat is dan weer een ander verhaal). Mocht u nog niet overtuigd zijn, dan bezorg ik u hierbij nog enkele voorbeelden ter ondersteuning van deze stelling.





Dus doet u nu vooral maar een hemd met een kraagje onder die V-halstrui aan. Dat staat zo lekker netjes. Het doet uw nek echt wel beter uitkomen, vooral als hij wat dikker is. En laat die V-hals maar aan de dames over...

Thursday 4 November 2010

Rotterdam

Na de gebruikelijke en wederkerende teleurstelling over de minderwaardige positie inzake verlofaangelegenheden in vergelijking met het onderwijzend personeel te lande nog maar eens te hebben doorgeslikt, beslisten we om met Allerheiligen zelf ook maar een hit-and-runweekend van twee dagen in te bouwen in Rotterdam. Dat vakantiegevoel, weet u wel. Elk jaar kopen we voor een luttele 15 euro per kop steevast een lidkaart van de Vlaamse Jeugdherbergcentrale, met de bedoeling om die achter de hand te houden ‘voor het geval dat’ we lukraak zouden bepalen om ergens naartoe te gaan waar een onvoorziene en dus niet al te dure overnachting zou dienen aan vast te worden geknoopt.

Mensen die bij het woord ‘jeugdherberg’ visioenen zien opdoemen van reeds weken ongewassen jongeren die met torenhoge rugzakken joints zitten te roken in het portaal van een groezelig gebouw, of – zoals weleer in Engeland – taakjes als het kuisen van de toiletten die dienen te worden voltooid alvorens je je identiteitskaart terugkrijgt en rustig het pand mag verlaten, komen bedrogen uit. Toegegeven, op sommige plaatsen bestaat dat soort etablissementen in de keten nog wel, maar in veel gevallen, en vooral op het noordelijke Europese continent, zitten er plaatsen tussen die de concurrentie met heel wat hotels gerust kunnen aangaan. De bezoekers zijn niet langer -26; ook tachtigers vinden hun weg naar de jeugdherbergen, want de vlag dekt de lading al lang niet meer, en de leeftijd van de bezoeker is niet van belang. De internationale keten heet dan ook “Hostelling International”, en met je VJH-kaart kan je overal met een bijzondere korting terecht. Het comfort is vrij basic, maar net genoeg om ergens een nacht te gaan doorbrengen waar de slaapplaats van ondergeschikt belang is, omdat je toch de hele dag buitenshuis doorbrengt – wat overigens ook de filosofie van de jeugdherbergen is, en sommige gebouwen buiten de grote agglomeratie zijn dan ook in het midden van de dag gesloten. Je hoeft niet zo nodig op een slaapzaal tussen de rommel en de zweetvoeten van anderen, want vrijwel overal kan je een eigen 2-, 3- of 4-persoonskamer krijgen. Het ontbijt is op veel plaatsen tegenwoordig een buffetontbijt dat de continentale kruimels van de sjiekste hotels maar bleekjes doet uitslaan, en zien soms passanten als plaatselijke families met kinderen die op een zondag net alleen voor dat ontbijt langskomen.

Maar de jeugdherbergen zijn ook big business en in sommige landen komt er een hele propaganda- en merchandisingmolen aan te pas, zoals bijvoorbeeld bij de Stayokay-keten in Nederland. Dat Hollanders goeie zakenmensen zijn is al een paar honderd jaar bekend, maar zelfs iets basic en eenvoudig als een jeugdherberg, toch wel een nichemarkt in het toerisme, weten ze aan te prijzen op een manier waar de Hiltonclan nog iets van kan leren. Een korte zoektocht op hun website leerde dat in de befaamde Kubuswoningen, tot op heden nog steeds een bekende toeristische attractie (met museum) in de Rotterdamse architectuurscene, sinds vorig jaar ook de plaatselijke jeugdherberg is ondergebracht, dus de keuze voor een slaapplek was gauw gevonden. Voor een prijs die je nog geen badkamerloos bed in een bed & breakfast biedt hadden we een afzonderlijke tweepersoonskamer met eigen sanitair en ontbijtbuffet, en voor een klein extraatje kregen we er een opgemaakt bed (normaal een doe-het-zelfzaak in een jeugdherberg), zeepjes en handdoeken bovenop. (Edoch, het dient gezegd: de prijs was klein, maar de handdoekjes ook!)

De kamer was pas in de namiddag toegankelijk, dus onze kreetjes van verrukking zouden moeten wachten tot later. Dan maar verder met de metro, de stad in naar het Museumpark, waar de voornaamste musea van de Rotterdamse binnenstad zijn samengebracht, wat meteen gemakkelijk is voor de purpose van de bezoeker. Als eerste even aanlopen bij de Kunsthal, waar op dit ogenblik een bijzonder grote tentoonstelling van Edvard Munch aan de gang is, evenals tentoonstellingen rond internationaal realisme, fotografie, taartvormen,... you name it. De Kunsthal is op een zondagnamiddag dan ook een drukbezochte plaats, en jaja, zelfs in Holland is het in het museumcafé drummen en aanschuiven voor een plaatsje.



Wij kozen letterlijk eieren voor ons geld, en gingen naar de Witte de Withstraat om in de Bazar een gelijknamig all-day breakfast achter de kiezen te stoppen.


Het weze een les voor de langeweekendgangers: op maandag zijn in Rotterdam alle, maar dan ook alle musea gesloten. (Of nee, de Kubuskijkwoning bleek later op maandag toch open, maar daar hoefden we natuurlijk niet naartoe, want daarin zouden we genoeg inkijk hebben.) Gelukkig hadden we dat, mits enig voorafgaandelijk surfwerk, tijdig in de smiezen. De rest van de zondagnamiddag ging dus naar de andere kant van het park, richting Chabotmuseum, thuis van het levenswerk van nog een expressionistische schilder, de Rotterdammer Henk Chabot, dat ons eerder aantrok omwille van de villa zelf, die een beetje deed denken aan Frank Lloyd Wright.


We hadden enorme mazzel, want het toegangsticket was gecombineerd aan de toegang tot het iets verderop gelegen Huis Sonneveld, een pareltje van bouwkunde uit het begin van de jaren ’30, recht tegenover het Nederlands Architectuur Instituut. Ondertussen was er ook een bleek herfstzonnetje boven de Nederlandse laagvlakte gerezen, dus de dag kon al niet meer stuk.

Om in de architecturale sfeer te blijven trokken we in de vroege vooravond vol verwachting terug naar onze Kubusherberg, waar we eindelijk de sleutel tot het heiligdom kregen: een afzonderlijk gelegen kubus in een apart gebouw, los van de jeugdherberg (nu ja, in zekere zin dan toch, want alle kubussen zijn met elkaar verbonden). De genoemde kreetjes van verrukking volgden alras; wie zijn lief hier alle hoeken van de kamer zou willen laten zien, zou bijzonder veel werk hebben, getuige waarvan de foto's. Behalve de uitzonderlijke inkijk, hadden we ook een leuke uitkijk, met name op de achterliggende Oude Haven, en de ettelijke Japanners die, gewapend met hun fototoestellen, klikkend tussen de kubusgebouwen kuierden.











Op zondagavond verlieten we met veel tegenzin onze onconventionele maar gezellige en behaaglijke woonst om in de buurt achter onze kubus, de "uitgaansbuurt" Oude Haven, de innerlijke mens te gaan versterken. Het was inderdaad de uitgaansbuurt: iedereen was eruit gegaan.

De herbergen lagen er heel verlaten bij, en dus moesten we het met onze innerlijke mens wat verderop gaan zoeken. Het enige dat ons het opkomende grauwe weer een beetje kon doen vergeten was het vijfgangenmenu van de Indonesische brasserie Papaya.

Het was meteen duidelijk dat de maandag, geen feestdag in Nederland, zou dienen te worden besteed aan shopping, maar dat had - voor mijzelf althans - niet zo'n triest perspectief als de weersverwachtingen. Ook daarin is Rotterdam larger than life, en we keerden dan ook met heel wat onverrichte zaken terug. Maar ja, het is tenslotte maar anderhalf uurtje rijden, niet? Dus, wie weet...